Henri-Victor Wolvens, geboren te Brussel in 1896 (als Wolvenspergens), nam een belangrijke plaats in onder de kunstschilders in België. In het interbellum ontwikkelde hij zich tot een merkwaardig schilder wiens oeuvre onmiddellijk in het oog sprong. Wolvens had een ongedwongen, oprechte manier van schilderen en beschikte over een buitengewoon temperament. Hij koesterde evenzeer belangstelling voor het fantastische als voor het abstracte maar wel met een enorm gevoel voor vorm en kleur.
Wolvens vertoonde verwantschap met de meeste expressionistische voorgangers als o.a. Permeke en Brusselmans. Ze lieten op hem een bijzondere indruk na al ging zijn voorkeur naar Ensor. Hij kwam terecht tussen twee kunsttijdperken, tussen het expressionisme en het intimisme.
In 1925 stelde hij tentoon in de galerij ‘Giroux’ met 100 doeken: landschappen uit de benedenstad, genrestukken en typische Brusselse figuren. De jonge schilder werd geprezen voor zijn ruwe manier van schilderen, zijn blauwe vlakken en uitdeinende rode vlekken. Een kunstcriticus schreef:” Geestdriftig zoeker, kan Wolvens op een verheugend innerlijk evenwicht bogen; de toekomst ligt voor hem open”.
In zijn werk was het impressionisme voorbijgestreefd, opgeslorpt in de weergave van een gedempt licht die de massa niet in de schaduw liet maar ze scherp aflijnde.
Zijn visie werd ruimer, eenvoudiger en hechter terwijl sommige vervormingen uitgedacht waren om het motief of onderwerp in het daglicht te stellen.
Hij pakte in 1925 uit met zeezichten van Bretagne en schetsen van Parijs, Mechelen en Houffalize.
Licht en schilderkunst vormden één begrip bij Wolvens. Hij liet zich niet beïnvloeden en op een zeker ogenblik ontvluchtte hij de hoofdstad en liet er zijn bewonderaars in de steek. In 1930 vestigde hij zich te Brugge, maar keerde regelmatig terug naar zijn atelier in de Kerselaarslaan te St. Lambrechts-Woluwe. De kunstenaar kende reeds een behoorlijk succes tussen 1925 en 1930. Te Brugge werkte hij in alle stilte verder en trok af en toe naar Parijs om er in de voorsteden de atmosfeer te gaan verkennen.
In 1931 stelde hij tentoon in het ‘Musée du Jeu de Paume’ in Parijs en in 1933 te Praag. In 1934 toonde hij 89 werken in de galerij ‘Giroux’ te Brussel, in 1938 exposeerde hij Oslo en in 1940 te Amsterdam.
Zijn kunst werd buigzamer en luchtiger en de terugkeer naar het alledaagse viel op te merken. Het open venster, een dankbaar item voor een schilder, waar hij licht en schaduw liet meespelen, was één van zijn onderwerpen. Interieurs met keukenkachels, gedekte tafels en personages gaf hij weer in warme kleuren. Een zicht op een straatje met bakstenen gevels en dakpannen, werd evenwichtig en kleurrijk op doek gezet. In Blankenberge borstelde hij volop havenzichten.
Te Heist schilderde hij o.m. in 1930 Strandcabine ( 50 x 65cm /pr.coll.), Moeder en kleinzoon in een strandzetel. In 1932 volgde Dijk te Heyst en in 1937 Doorkijk op zee en Strandcabines. In 1938 werkte hij te Heist aan Mer grise, een zijstraat met zicht op strand en zee en een drietal personages wandelend op de dijk.
Na 1944 verblijft hij dikwijls aan de Oostkust, meer bepaald te Knokke, waar hij strandscenes en bevolkte terrassen neerborstelde.
Wolvens schrok er niet voor terug om dikke verfmassa’s uit te smeren. Hij had letterlijk en figuurlijk ‘zware’ doeken. Bij zijn personages moest hij maatstaven in acht nemen en mocht hij bepaalde grenzen niet overschrijden; bij zijn landschappen echter had hij meer vrijheid. Hij begreep de natuur, nam ze waar en beelde ze uit met een onuitputtelijke bezieling.
Wolvens had ook oog voor de minder mooie buurten of impressionante burgerwijken, oorden van ellende, in feite onderwerpen die vele kunstenaars zelden benutten buiten Constantin Meunier (1832-1905), Pierre Paulus (1881-1959), een deel van het werk van Eugène Boch (1855-1941), Anto Carte (1886-1954) en Evarist Carpentier (1845-1922).
Zijn stationswijken en perrons namen een belangrijke plaats in. In 1934 schilderde hij de stoomtram naar Sluis en het treinstationnetje van Lissewege en Zeebrugge. Paul Delvaux, de surrealist, werd er op zijn manier wereldberoemd door.
Wolvens werd lid van ‘Labor” waar hij in het vrij atelier heel wat technische ervaring kon opdoen. Met Paul Maas (1890-1962) had hij goede contacten en ze deelden dezelfde interesses. Hij was ook bij de oprichting van ‘La Woluwe’ in 1934 en ontmoette er Oscar Jespers en Edgard Tytgat (1879-1957).
Te Brugge voelde hij zich thuis en kon er zijn scheppende verbeelding verder ontwikkelen. Hij vond ook de weg naar de Damse vaart, met de oneindig mooie hoekjes. Het vlakke land en het licht bekoorden en inspireerden hem evenzeer maar anders uitgebeeld net als bij Theo Van Rysselberghe en Anna Boch.
De Noordzee was een dankbaar onderwerp maar door het uitbreken van WO II werd de kust ‘Sperrgebiet” en dus niet meer toegankelijk.
Hij maakte sedert 1939 deel uit van een groep met Albert Dasnoy (1901-1992), Jacques Maes (1905-1968), Léon Devos (1897-1974), Charles Leplae (1903-1981), Ward Van Overstraeten (1891-1981) en George Grard (1901-1984). Volgens kunstcriticus Paul Haesaerts waren dit de ‘animisten”. Zij exposeerden regelmatig in de galerij ‘Apollo’ te Brussel.
In 1941 werd hij gevraagd om deel te nemen aan een tentoonstelling van de ‘Orientations’ (een eclectische strekking) in het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ te Brussel. Kunstcritici waren lovend over zijn werk maar er was ook wat ophef en zo kreeg de 45-jarige kunstenaar meer bekendheid.
Wolvens kon nog tentoonstellen gedurende de oorlog in de galerij ‘Breughel’ en ‘Dietrich’ te Brussel.
Fierens schreef: “Men vergeet echter dat Wolvens altijd uitermate gevoelig was voor de tragische ondergrond van de dagelijkse levenswandel, evenals voor de grootsheid die in de gewoonste dingen verborgen lag”. De kunstenaar was een gevoelsmens met een drift voor natuur, zee en strand die hem voorlopig ontnomen waren.
Niettegenstaande zijn groeiend succes bleef hij zijn eigen stijl behouden. In 1945 werd hij lid van de ‘Compagnons de l’Art’ opgericht door de gebroeders Luc en Paul Haesaerts. Bij een tentoonstelling in 1947 kreeg hij een afzonderlijke zaal omwille van het felle coloriet in zijn werk.
Onmiddellijk na de bevrijding keerde hij terug naar de kust en bezocht meer bepaald Knokke.
Daar gebruikte hij zijn geliefd kleurenpalet van zilvergrijs tot goudblond voor de weergave van het zand, overwegende kleuren in veel van zijn werk.
“Quelque chose au fond de moi grandissait…. grandissait, j’ai salué ma palette aimée…”.
Zijn gevels baden in het felle licht en contrasteren met de kleuren van terrasjes. De zee met de branding die hij ruw weergaf in zijn doeken bewezen zijn enorme techniek, vooral bij zijn grote werken. Zijn strandvlakten schilderde hij in een zonnegloed met zware verflagen zonder afbreuk te doen aan de lichtere vlakken.
Wolvens ontwikkelde een picturale techniek die hem isoleerde van zijn tijdgenoten. Hij stelde zich vrij op, doch wist goed wat er elders gebeurde in de kunstwereld. Als outsider had gij geen gefundeerde inzichten nodig noch geleerde denkvormen. Hij zocht het licht in de materie en slaagde erin menig kunstminnaar te bekoren met zijn doeken.
Wolvens bewonderde Permeke, maar zag duidelijk af van elke vervorming die de realiteit geweld aandeed. Hij bleef geboeid door de realiteit en vertolkte die in zijn werk. De zee inspireerde hem enorm vanwege het licht. Dat licht maakte hij voelbaar en zichtbaar in de verf, direct uit de tube en met mes en penseel aangebracht op het doek.
Na 1945 werkte hij hoofdzakelijk te Knokke en schilderde het vakantieleven aan zee, de buurt van het casino, de dijk, terrasjes op de ‘place m’as tu vu”, de geannimeerde buitenterrassen van het wafelhuis ‘Marie Siska’.
Dijk te Knokke (80 x150 cm/olie op papier) en Rozig Strand (60 x 100 cm) geven het Albertstrand weer met op de achtergrond het ‘Rubenshotel’. In 1950 schilderde hij De Golfbreker (KMSK Brussel) en nog diverse duin- en strandzichten. Wolvens bleef actief en in 1959 borstelde hij o.m. Terras in het Zoute en in 1960 een aquarel Le Zoute.
Zijn eerste retrospectieve greep plaats in 1959 te Brugge met een tweehonderdtal werken.
In 1964 was het casino te Knokke de locatie voor de grote overzichtstentoonstelling van Henri-Victor Wolvens. De tentoonstelling kwam er dankzij Gustave Nellens, kunstminnaar en bewonderaar van de schilder.
Op 31 januari 1977 overleed Wolvens in zijn woning te Brugge. Hij werd 81 jaar.
Hij was net te vroeg gestorven om zich te kunnen verheugen in een vernieuwde belangstelling, eind der jaren ’70, voor de schilderkunst in het algemeen.
Geboren in 1896 in Brussel
Overleden in 1977 in Brugge