Danny Lannoy
Emmanuel Viérin werd te Kortrijk geboren op 30 juni 1869 als zoon van Constant Viérin en Mathilde Laridon. Zijn ouders hadden een lakenhandel in de omgeving van de oude hallen. Zijn tekentalent kwam vrij vlug tot uiting, op 15-jarige leeftijd mocht hij naar de Kortrijkse academie voor teken- en schilderkunst en volgde er lessen in ornament- en portretschilderen.
Hij trok reeds de vrije natuur in toen het pleinairisme nog niet algemeen werd beoefend. Aan de Antwerpse academie vervolmaakte hij zich bij leermeester Joseph Coosemans (1828-1904).
De landschappen van Tervuren en de Kempen werden zijn inspiratiebronnen. In 1894 was hij meer dan zes maanden op studiereis in Spanje en Algerije waar hij André Gide ontmoette.
Hij had goede contacten met Paul Verdussen en Frans Steenackers.
Joseph Viérin (1872-1949), de jongere broer van Emmanuel, studeerde in 1896 af als bouwmeester aan de St. Lucasacademie te Gent. De twee broers hadden een nauwe band en werkten veel samen bij het decoreren van villa’s en cottages.
Emmanuel bouwde een buitenverblijf in De Panne en uit zijn briefwisseling weten we dat hij samen met Joseph Stübben de plannen tekende voor enkele villa’s in De Haan, Duinbergen en Het Zoute!
In 1896 werd hij hulpleraar aan de Kortrijkse academie, in 1909 leraar en in 1912 directeur tot in 1938. In 1920 was hij conservator van het Museum voor Oudheidkunde en Sierkunsten en lid van de Provinciale Commissie van Monumenten en Landschappen.
Na zijn realistisch debuut evolueerde hij omstreeks 1890 naar het luminisme, toen gelijklopend met het werk van Emile Claus (1849-1924). Zijn plattelandsgezichten ondergingen de invloed van Coosemans; hij was een geoefend observator in dit genre.
De Belgische kust trok hem aan en genoot zijn voorkeur omstreeks 1891. Hij schilderde eerst in de Panne en later te Duinbergen. Hij trok dikwijls de duinen in. Niet ver van waar in 1924 het Dominicanenkerkje zou gebouwd worden, naar de plannen van zijn broer Joseph, zette hij de kleine huisjes van het gehucht Het Zoute op doek.
In het naburige Lissewege schilderde hij de oude mysterieuze schuur van Ter Doest. Het is een bijzonder werk: het gebouw weerspiegelt zich in het water en baadt in het licht van de ondergaande zon.
Zijn duinenlandschappen uit 1892-93 stralen een speciaal koloriet uit. De meeste marines hebben geen schepen als onderwerp, ze zijn meestal een weergave van de duinen met de zee als achtergrond.
Viérin was een goede vriend van Stijn Streuvels; ze reisden meermaals samen naar de Leiestreek en naar Brugge. Emmanuel illustreerde het bekende boek De Vlasschaard. Joseph tekende de plannen voor Streuvels villa Het Lijsternest in Vlaamse landelijke stijl. In 1899 werd te Kortrijk de vereniging Onze kunst om beters wille gesticht onder invloed van de Engelse Arts and Crafts Movement met als doel het patrimonium van Kortrijk te beschermen.
Naast zijn druk sociaal leven te Kortrijk vond hij toch de tijd om actief te schilderen. Hij was een meester in het spel van licht en schaduw. In zijn dorpsgezichten benadrukte hij veelal de stemmige hoekjes met de okergele gevels tussen het groen. Een van de grootste kenmerken van Viérin was zijn “zonnig palet”.
In 1900, toen het symbolisme tot bloei kwam, was Emmanuel Viérin lid van de Brusselse kunstkring Pour l’Art, met Omer Coppens als secretaris. Hij nam deel aan diverse tentoonstellingen bij de Cercle Artistique et Littéraire.
In 1905 schreef men in een nummer van l’Art Moderne over Viérin: « M. Viérin éclaircit sa palette et ses oeuvres y gagnent beaucoup: ses tons sourds et lourds de brun mélangé de violet ont presque disparu de ses toiles. Et dans son allée ensoleillée il est arrivé à rendre la poésie de la lumière ». Zijn kleurrijke doeken kregen gunstige commentaren in de kunstenaarskringen. Zijn werk straalde een zekere rust uit, met zachte tonen en veel schaduwrijke vlakken. Hij had oog voor het mooie in het landschap en de stadsgezichten.
Tijdens een verblijf te St.Anna-ter-Muiden met Modest Huys, ontmoetten ze de Londense schrijver Murray Urquhart (1880-1972); Viérin schilderde zijn portret in 1907.
In 1909 was Viérin opnieuw te Knokke waar hij ging schilderen langs de Graaf Jansdijk, de weg van Knokke-dorp naar de wijk ’t Kalf. Wanneer de eerste villa’s in het Zoute uit de grond rezen, was de buurt van de Graaf Jansdijk nog vrij rustig en schilderachtig. De kunstenaar vond daar zijn gading en zette er een landelijke woning tussen de knotwilgen op doek.
In 1910 verbleef hij bij zijn vriend Huys (1874-1932) in de buurt van Maldegem. Viérin schilderde het afleidingskanaal te Strobrugge op verschillende tijdstippen van het jaar.
Bevriende schilders waren Albert Baertsoen(1866-1922), Hubert Bellis (1831-1902), Firmin Baes (1874-1945) en Frans Van Holder.
Zelfs Rodolphe Wytsman was geïnteresseerd in het werk van Viérin op de tentoonstelling van Barcelona in 1907. Viérin behaalde er de medaille 2e klasse samen met Georges Morren en Isidoor Opsomer. In Milaan kreeg hij de “grand prix”. Tussen 1912 en 1914 waren doeken te zien in het Carnegie Institute in Pittsburg samen met werk van Emile Claus en Modest Huys. Vóór WO I bezaten heel wat musea werken van Viérin. Antwerpen, Brugge, Kortrijk, Mechelen, Elsene, Barcelona, Roubaix en Udine.
Alhoewel hij als luminist werd bestempeld maakte hij geen deel uit van de vereniging Vie et Lumière. Hij vond zelf dat hij een versmelting was van kunstenaars als Baertsoen en Claus. Hij had een artistiek evenwicht gevonden en bleef deze stijl behouden gedurende zijn hele schildersloopbaan.
Rust en stilte zijn in veel van zijn werken terug te vinden, vooral in zijn begijnhoven. Sporadisch is er een personage afgebeeld, wat zijn werk statischer maakt, maar niet minder mooi. Viérin bezat een coloristische harmonie door een lineaire vlakverdeling van groen, blauw,roos en wit.
Bij het uitbreken van WO I had hij zich aanvankelijk te Duinbergen gevestigd in de villa Ter Wilgen maar de snelle opmars van het Duitse leger zette hem ertoe aan over de grens te trekken. De familie, samen met zijn broer Joseph, vertrok naar het buitengoed Iepenoord te Oostcapelle op het eiland Walcheren.
Na twee jaar verhuisde de familie naar de woning Ruimzicht te Domburg.
Gedurende WO I was hij in Nederland regelmatig in contact met Rodolphe Wytsman en Gouweloos. Wytsman was, samen met baron Adrien de Gerlache, de stuwende kracht van een rondreizende tentoonstelling van Belgische schilders. Viérin probeerde zijn werk vanuit Nederland naar Engeland te krijgen, waar Paul Lambotte als verbindingsman optrad voor de Belgische kunstenaars. Hij slaagde erin 55 doeken te verkopen in Groot Brittannië. Op Walcheren schilderde hij veel in de duinen van Domburg en Westcapelle en in Zoutelande.
Eind 1918 kwam Viérin terug naar Kortrijk waar de ouderlijke woning geplunderd was door de bezetter. Veel doeken waren gestolen.
In 1926 liet hij een moderne villa bouwen naar de plannen van zijn zoon Pierre.
Na WO I verdween de interesse bij het kunstminnend publiek voor het luminisme. Toch nam hij deel aan diverse buitenlandse tentoonstellingen o.m. te Barcelona, Brighton, Buenos-Aires, Kingston-upon-Hill, Lissabon en Londen.
In 1921 verbleef hij met Streuvels te Duinbergen; ze trokken naar Damme waar Streuvels schreef hoe poëtisch Viérin schilderde.
Hij kreeg van bepaalde kunstcritici minder gunstige kritiek, anderen zoals Gustave Vanzype hadden alle lof voor zijn werk. Zelfs in het interbellum bleef Viérin verkopen. Hij schilderde bepaalde locaties meer dan één maal telkens met een andere lichtinval. Zijn avondlijke sfeerbeelden en impressies vonden de weg naar het kunstminnend publiek.
Bij het uitbreken van WO II verliet hij met zijn dochter Cécile Kortrijk en verbleef in Bretagne, maar door gezondheidsproblemen was hij genoodzaakt terug te keren. Ondertussen had de bezetter zijn intrek genomen in Viérins woning. In 1944 werd het huis gebombardeerd en liep het grote schade op.
Zijn echtgenote overleed na een slepende ziekte in 1951, Emmanuel Viérin stierf in januari 1954. Zijn oeuvre is een levende herinnering aan ons schilderachtige Vlaamse land.
Geboren in 1869 in Kortrijk
Overleden in 1954 in Kortrijk