Danny Lannoy & Frieda Devinck
In België stonden schilders en dichters, via artistieke en letterkundige kringen, in nauw contact met elkaar. Velen werden hecht bevriend. Hun cultureel gedachtegoed was dan ook zeer gelijklopend, hun verbeeldingskracht en droombeelden zaten vermengd en verweven in elkaar. Dit kwam zelfs nog meer tot uiting aan zee, meer bepaald in Knokke, waar de vele ontmoetingen en de fascinatie voor de plek een ware verrijking vormden voor de kunstenaars. Zo kon men onmogelijk spreken over de pennenvruchten zonder kennis te hebben van de penseelstreken. Voor meer dan één schrijver was dit een verplichte omweg.
Emile Verhaeren vond te Knokke de rust en de inspiratie om zijn “pen te scherpen”. Hij werd geboren te Sint-Amands aan de Schelde op 21 mei 1855 waar de voertaal van de burgerij Frans was. Zijn vader Gustaaf was een Franstalige Brusselaar, zijn moeder Adelaïde Debock kwam uit een burgergezin. In school sprak hij het dialect van de streek en op 11-jarige leeftijd belandde hij in het internaat van het Jezuïetencollege Sint Barbara te Gent waar hij ondermeer Georges Rodenbach en Maurice Maeterlinck leerde kennen. Vervolgens trok hij naar Leuven en schreef zich in aan de faculteit Rechten. Zijn eerste pennenvruchten publiceerde hij in een studentenblad. Hij liep stage bij Edmond Picard, socialistisch senator en groot kunstliefhebber. Zo kwam hij in het milieu van schilders en schrijvers terecht. Het tijdschrift L’Art Moderne werd zijn werkterrein en bij La Jeune Belgique kreeg hij de plaats van redacteur toegewezen.
In 1883 verscheen zijn dichtbundel Les Flamandes. Na de dood van zijn ouders kwamen enkele symbolistische bundels van de persen, Les Soirs en Les Débacles in 1888 en later Les Flambeaux Noirs. In 1889 ontmoette hij Marthe Massin tijdens een bezoek aan zijn zuster en op 24 augustus 1891 trad hij met haar in het huwelijk. Marthe zelf schilderde en tekende heel behoorlijk. Enkele portretten van Emile berusten in de Koninklijke Bibliotheek.
Verhaeren was de bezieler van een nieuwe generatie schrijvers. Hij bekommerde zich om de sociale toestanden in het land. De ongelijkheid, teweeggebracht door de industrialisatie, had een grote invloed op vele schrijvers en schilders. Hij reisde door Europa en heel wat van zijn dichtbundels werden vertaald. Naast zijn banden met de Knokse kring van Verwee, de Regoyos, Van Rysselberghe en Schlobach had hij nauwe contacten met Georges Lemmen, Spilliaert, de Nederlander Jan Toorop, Constant Montald, Henri Van de Velde en de beeldhouwers Constantin Meunier en Charles Van der Stappen.
Villa Duivekot te Knokke was het verzameloord van Van Rysselberghe en zijn vrienden. Kort na hun huwelijk waren Verhaeren en zijn echtgenote er te gast. Daar schreef hij ondermeer Toute la Flandre. Vanaf de villa had men een uniek zicht op de Brabantse panne, Knokke-dorp en de duinen tot bij de vuurtoren. Theo Van Rysselberghe woonde er met zijn echtgenote Maria Monnom.
In de herfst van 1896 leed Verhaeren aan hooikoorts en werd door de Van Rysselberghes uitgenodigd voor een verblijf in Knokke. Hij maakte vele strandwandelingen in de jodiumrijke lucht om zijn allergie te genezen. Van Rysselberghe reisde naar Londen om een expositie op te starten wat een lange tijd in beslag nam. Verhaeren en Maria Monnom, achtergebleven in villa Duivekot, brachten veel tijd door in elkaars gezelschap. Hoe langer ze bijeen waren hoe hechter hun band werd. Ze wandelden in de wind en langs het strand in het zand. ´s Avonds onder het licht van de petroleumlamp lazen ze samen gedichten van Heinrich Heine, Baudelaire en teksten van Flaubert. Ze waren beiden gevoelige, kunstzinnige personen met een diep besef van moraal en vriendschap. Toch voelden ze zich steeds meer tot elkaar aangetrokken, er ontstond een groeiende intimiteit tussen hen die mooi, liefdevol en passioneel werd. Verhaeren zei haar “ je bent de belichaming van alles wat ik ver- wachtte zonder het ooit te durven hopen”. Schroom en schaamte smolten weg, ze gaven zich over aan de stortvloed van hun gevoelens. Dagen en weken vlogen voorbij op het ritme van hun passie. Maria werd een nieuwe reden van bestaan voor Emile. Hij voelde zich als herboren alhoewel ze de regelmaat in zijn leven grondig had verstoord. Ze besloten beiden dat hun liefde geheim moest blijven…het geheim van het midden van hun leven.
Ze wilden hun wederzijdse partners niet kwetsen maar beseften heel goed dat ze verraad pleegden. Ze besloten hun liefde op te offeren. Zij bleef bij haar man Theo en Emile ging terug naar zijn vrouw Marthe. Zo eindigde een mooie, tedere episode in hun leven.
In 1950 kwam Maria Van Rysselberghe- Monnom terug naar villa Duivekot samen met de schrijfster Maria Gevers. Ze vond er een vervallen stoffig huis vol “herinneringen” aan de pionierstijd van Knokke, de bakermat van kunst en geestesleven van rond de eeuwwisseling. Ze schreef een boekje Il y a quarante ans uitgegeven in 1938 bij Mercure de France, over haar intieme band met Emile Verhaeren, zij het dan met fictieve namen, wat het nog mysterieuzer maakt.
Een autografisch document bewijst dat Verhaeren, Ernest Claes en Stijn Streuvels gelezen had; hij kende de gedichten van Gezelle en ook het werk van Cyriel Buysse en Karel Van de Woestyne waren hem niet onbekend (1906). Verhaeren had goede banden met het koningshuis; hij onderhield een ruime briefwisseling met koningin Elisabeth.
In 1911 werd hij geselecteerd voor de Nobelprijs voor Literatuur, maar de fel beheerde prijs werd aan zijn collega Maurice Maeterlinck toegekend. Bij het uitbreken van WO I klaagde hij de waanzin aan van het oorlogsgeweld. Zijn publicaties waren anti-Duits gericht.
Op 26 november 1916 probeerde hij te Rouen op de trein te springen, verloor zijn evenwicht en werd onder de wielen meegesleurd; hij overleed ter plaatse. Zijn laatste woorden waren “je meurs… ma femme….ma patrie…”. Verhaeren was 61 jaar.
Hij werd voorlopig begraven op een militaire begraafplaats te Adinkerke, nadien te Wulveringem bij Veurne om tenslotte in oktober 1927 te worden overgebracht naar zijn Schelde-oever in Sint-Amands.
Geen enkel Franstalig schrijver heeft met zoveel liefde Vlaanderen bezongen. Frans was immers de cultuurtaal maar hij voelde zich Vlaming “et pourtant, je suis le fils de cette race”.
Emile Buysse vernoemde in zijn merkwaardig boek “Knokke Het Zoute” veel kunstenaars die te Knokke verbleven. Naast de vele schilders vermeldde hij heel wat wereldburgers, die er lang of kortstondig vertoefden.
Toen in 1894 Pissarro te Knokke logeerde bij Theo Van Rysselberghe, bevond Elisée RECLUS (1830-1905) de befaamde geoloog zich er ook. Hij schreef tussen 1875 en 1894 het magistrale werk Géographie Universelle. In 1892 werd hij hoogleraar aan de universiteit te Brussel en vestigde zich vanaf ’94 te Elsene. Reclus was uit Parijs verdreven omwille van zijn overtuiging als theoreticus; hij werd als “anarchist” bestempeld.
In het voorjaar van 1894 was Mevr. Van Rysselberghe te Knokke in de villa Duivekot en verklaarde: “Ik was in Knocke toen Elisée naar Brussel werd geroepen,…. Maar in de lente van dit jaar was hij aan de Belgische kust, hij wist dat Verhaeren bij mij verbleef. Ik denk niet dat Verhaeren hem eerder had ontmoet, maar toen we hem zagen, herkenden we hem onmiddellijk. Hij kwam, de handen in de zakken, in dagdagelijkse klederen, blootshoofds met zijn haren in de wind en fladderende das. Hij zag eruit als het type van de “vrije man”…..Verhaeren begroette hem, het waren twee bijzondere geesten die een zekere warmte uitstraalden. Ik zie hem nog op het strand, dichtbij het water, eilanden maken in het zand en kinderen amuseren. Hij zei dat dit de ideale plek was om aardrijkskunde te onderwijzen….” Reclus was ook auteur van het boek L’Homme et la Terre.
Stefan ZWEIG (1881-1942), de Duitse schrijver-dichter, schreef over Verhaeren: “Hij heeft mij voor het eerst het leven zonder smet, van een dichter van onze tijd getoond; hij heeft mij in zijn edele zuiverheid aangetoond hoe de eenvoud in het leven een noodzaak is voor de fundamentele vrijheid van de ziel; hij heeft mij doen inzien dat men de vriendschap als basis van zijn leven moet maken, hoe men zich moet geven zonder hoop op iets terug te krijgen, enkel voor de vreugde van het geven. Wat er in mij goed is dank ik aan hem. Dit alles, dit alles, zoals ik het voel, nu, in het uur van zijn sterven”.eerst het leven zonder smet van een dichter in onze tijd getoond, hij heeft mij in zijn adelijke zuiverhe
Zweig zorgde ervoor dat Emile Verhaeren lezingen kon geven in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Verhaeren hield er een serieuze briefwisseling met Zweig op na. Niet minder dan 42 brieven worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Zweig vertaalde in 1912 Hélène de Sparte in het Duits. Zweig had in Oostende ook banden met de schilder James Ensor.
De Duitse schrijver Arthur HOLITSCHER (°Budapest 1869-1941) had nog lessen gevolgd bij Reclus te Brussel en hoe kan het ook anders, hij kwam te Knokke terecht. Samen met de jongere Stefan Zweig, waren ze bewonderaars van Verhaeren. Holitscher publiceerde ook met Zweig de eerste monografie van Frans Masereel, graficus en gespecialiseerd in houtgravures. Via Zweig kwam Masereel in contact met heel wat Duitse schrijvers. Volgens Buysse verbleef Holitscher in het huis van een Engels schilder Brockman of Henry?
Onze opzoekingen brachten slechts beperkte gegevens aan het licht over die twee schilders.
Charles Brockman was een Engels schilder en lithograaf en stelde tentoon in de Royal Academy te Londen. (zie biografische nota’s Deel III)
James Henry, landschapsschilder, werd geboren te Londen in 1855. Hij volgde school bij J.Buxton Knight, bij Bourguereau en Fleury in Parijs en bij Henri Van der Hecht in Brussel.(zie biografische nota’s Deel III)
In zijn boek Mein Leben in dieser Zeit (1907-1925) noteerde Holitscher : “Nach einem Nervenzusammenbruch Jahre vorher, hatte ich einen Sommer in einem Sanatiorium verlebt, dass in einem Vorort Berlins gelegen war. Unter den Menschen….hatte ich eine junge Amerikanerin kennengelernt. Als ich von ihr schied, hatten wir eine Zusammenkunft für das nächste Frühjahr in Knocke an der belgische Küste verabredet, einem Ort, an dem ich wiederholt gewesen war, und dem ich wegen der Abgeschiedenheit seiner weiten Dünen ausserordentlich liebte……”
In hetzelfde boek schreef hij dat hij gedurende WO I per schip langs de kust voer en Knocke-dorp zag liggen, waar hij goede herinneringen aan over hield. “Am 11. August, mit dem letzten Schiff (……) verlassen wir den Hafen von Folkstone(...). Im Kanal, unweit der Scheldemündung, ist ein Personendampfer bereits auf Minen gelaufen…..Wir fahren an der in Blau verschwimmenden Küste Belgiens vorüber. Einmal glaube ich, in der Ferne, zwischen zwei schattig emporragenden Häuserphantomen für einen Augenblick die neblige Straße meines alten lieben Knocke zu erkennen- versunkene Erinnerung in dieser gespenstisch sich emporreckenden Gegenwart”. (cfr. Mein Leben in dieser Zeit, der Lebensgeschichte eines Rebellen, zweiter Band, Potsdam 1928)
De Duitser schreef in 1924 Lebensgeschichte eines Rebellen; de beide werken stonden in 1933 op de verboden lijst en net zoals zoveel andere joodse schrijvers werden zijn boeken openbaar verbrand.
De in Metz geboren Joods-Franse schrijver Gustave KAHN (1856-1936) kwam in de zomer van 1895 naar Knokke. Hij was hoofdredacteur van de Revue Indépendante.
De schrijver-poëet Charles Henry HIRSCH vond ook de weg naar Knokke. Hij was in 1892 medewerker aan het politieke blad La Révolution van Camille de Sainte-Croix. Een van zijn toneelstukken zou verfilmd worden in 1931 Coeur de lilas de debuutfilm van Jean Gabin, toen de duurste film in Frankrijk.
Paul FORT (Reims 1872-Montlhéry 1960) dichter en uitgever van het tijdschrift Vers et Prose bezocht zijn vrienden- schrijvers samen met Paul Valéry. Ze ruilden hun café La Closerie des Lilas in Parijs om zich te Knokke te bezinnen. Paul Fort stichtte op 17- jarige leeftijd reeds Le Théâtre d’Art waar stukken werden opgevoerd van o.m. Maeterlinck, Mallarmé en Verlaine. In 1897 verscheen bij Mercure de France zijn eerste dichtbundel Ballades françaises, geïnspireerd op de geschiedenis van Frankrijk, zijn helden en legendes. Meer dan 54 volumes kwamen van zijn hand en heel wat van zijn gedichten werden wereldbekend. Hij kreeg in 1912 de titel Prince des Poètes.
Een goede vriend van Van Rysselberghe was de Franse schrijver André GIDE (1869-1951).Hij staat afgebeeld op het gekende schilderij De Lezing uit 1903 met Verhaeren als hoofdfiguur. (MSK Gent). Op een van zijn reizen had hij Oscar Wilde leren kennen en ze hielden contact met elkaar. Gide werd gewaardeerd voor zijn autobiografische essays en brieven. Niettegenstaande zijn homoseksualiteit huwde hij in 1895 zijn nicht Madeleine. Hij kreeg in 1949 de Nobelprijs voor Literatuur.
De Belgische historicus Henri PIRENNE (1862-1935) zocht op het eind van de 19e eeuw het rustige Knokke op om er te verpozen. Pirenne had in 1899 zijn eerste deel klaar van Histoire de Belgique; tussen 1900 en 1932 volgden de zes overige delen. Hij beschreef op een wetenschappelijke manier de geschiedenis van het land door de economische en sociale ontwikkelingen toe te lichten. Hij was ervan overtuigd dat België een succesverhaal zou worden, “waarom hebben we anders de Spanjaarden, Fransen, Oostenrijkers en Nederlanders overleefd!” In 1916 weigerde hij de Duitsers toegang tot de universiteit; hij werd naar Duitsland weggevoerd en verbleef er tot het einde van WO I. Pirenne gaf tot 1930 les aan de Franstalige universiteit van Gent. Hij bleef tot aan zijn dood het symbool van nationale eenheid.
Edmond PICARD (1836-1924), advocaat en letterkundige, was de stichter van L’Art moderne. Hij was een gekend strafpleiter en avant-gardist en één van de meest intellectuele figuren in Brussel op het eind van de 19e eeuw. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het culturele leven van België. De politieke arena was hem niet onbekend en hij bracht het tot senator van de socialistische partij.
Hij volgde enkele schilders van Les XX naar hun geliefkoosd schildersoord Knokke.
Eugène DEMOLDER (1862-1913), vrederechter, kunstcriticus en Belgisch schrijver was bekend in intellectuele en artistieke kringen. Hij verdedigde de vernieuwers en vooral Ensor. In 1892 zorgde hij dat James Ensor kon tentoonstellen in Brussel. Een portret van Demolder geschilderd door de Oostendse kunstenaar werd onlangs aangekocht door de stad Brugge.
In 1904 zorgde Demolder voor de inleiding van het etsenalbum De Hoofdzonden van James Ensor.
Hij was gehuwd met Claire, de dochter van Félicien Rops.
Georges RODENBACH (1855-1898) was jurist maar zou zich uitsluitend aan de literatuur wijden als dichter en romanschrijver. Hij was actief in La Jeune Belgique, een revolutionair tijdschrift, samen met Max Waller die er de stichter van was. In de jaren ’80 reisde Rodenbach veelvuldig tussen Parijs en Brussel. Hij vertoefde in de literaire salons waar hij opviel door zijn lichtgrijze hoge hoed en zijn lavallière (grote losse dasstrik).
In 1883 verbleef hij dikwijls te Brugge. Zijn schrijverstalent werd gekenmerkt door een intense melancholie. In 1892 verscheen Bruges la Morte met illustraties van de symbolist Fernand Khnopff (1858-1921). Rodenbach verbleef ook veel te Parijs en was er publicist; hij schreef tal van dichtbundels en toneelstukken, o.m. La Mer élégante. Een van zijn boeken Le Carillonneur de Bruges schreef hij in de omgeving van Brugge waar hij ieder zomerseizoen naar terugkwam. Op het einde van zijn leven betrok hij een villa te Knokke, aan de westkant van de Zeeweg (Lippenslaan) tussen de latere Taborastraat en Kongostraat. In feite was dit een smalle rijwoning opgericht in 1894-95 voor de weduwe Frans Keelhoff-Nyssens. (*).
Vanuit Knokke zag hij de torens van zijn geliefde “mysterieuze” Brugge. Daar schreef en bewerkte hij in 1895 zijn laatste roman La Vocation. Dit boek werd geillustreed door Henry Cassiers. Zijn echtgenote vertelde achteraf hoe de stemming was gedurende die laatste weken te Knokke. (Le Figaro 1913) « Notre maison était devenue silencieuse, un hôte mystérieux prenait place à notre foyer, il avait des cheveux blonds, les yeux couleur de la mer du Nord. Georges Rodenbach l’avait prénommé comme lui : Joris- Georges en flamand- il faisait pour ainsi dire partie de notre famille, et souvent dans le crépuscule, nous parlions de Bruges avec lui. »
Zijn boek Bruges la Morte werd te Brugge zelf niet al te positief onthaald. Zijn beschrijving van de stad was niet helemaal juist. Op het einde van de 19e eeuw was het een levendig provinciestadje, met politieke activiteiten en eigen dagbladen van alle politieke kleur. Op sociaal en cultureel vlak ging het erop vooruit. Het Brugge van Guido Gezelle kende wel armoede maar dit was zo in iedere stad. Het Vlaams bewustzijn was er in volle opkomst onder impuls van het Davids- en Willemsfonds. Toch werd het boek regelmatig herdrukt en in 7 talen uitgegeven. “Een monument voor de schrijver kwam er niet te Brugge!” (Dries Van den Abeele 1999).
Het waren Emile Verhaeren en Georges Rodenbach die het idee opvatten een zomerkrantje uit te geven aan de Belgische kust. De twee jonge juristen van het kabinet Picard schreven de meeste teksten voor het nieuwe blad La Plage met Blankenberge als thuisbasis. De dichter Henry Maubel en illustrator Félicien Rops werkten enthousiast mee aan het krantje. Gedurende 1882 en 1883 verschenen er 23 nummers. La Plage telde 12 bladzijden en bevatte een naamlijst van de toeristen die in Oostende, Blankenberghe en Heyst verbleven. Er werd informatie gegeven over evenementen en naast politieke satires en gedichten verscheen er ook publiciteit voor verbruiksartikelen. In een waaier van frivole artikels werd er op een ludieke manier aandacht besteed aan de dameskledij.
Mode werd rond 1880 belangrijk, vooral in de badplaatsen waar iedereen flaneerde om gezien te worden. De laatste jaren verdriedubbelde het aantal badgasten en hotels rezen als paddenstoelen uit de grond. De kust was in volle expansie buiten de twee uiterste “bastions de la vie rustique”: De Panne en Knokke. Verhaeren schreef in La Plage, dat het spijtig zou zijn als er een treinverbinding zou komen tussen Heyst en Knocke!
In diezelfde periode verscheen er nog een zomerkrant Le Petit Touriste (uitgegeven van 1883 tot november 1884), bestaande uit 4 bladzijden en gedrukt op slechts 50 exemplaren bij Marguerite en Césarine Popp, dochters van Caroline Popp, directrice van het Journal de Bruges. Enkele schrijvers hadden reeds voordien aan La Mer, een gelijkaardig blad, meegewerkt.
In 1890 was er ook nog de krant La vigie de la côte, uitgegeven door de drukkerij Daveluy uit Brugge met informatie over Wenduine, De Haan, Blankenberge, Heist en….Knokke.
Le Knockenaar verscheen rond de eeuwwisselingigling een eigen blad op vier bladzijden dik, verlucht met tekeningen en leuke verhaaltjes. Het werd gedrukt bij L.Vogels; alle artikels waren ondertekend met fictieve namen eigen blad op vier bladzijden verlucht met tekeningen en leuke verhaaltjeserbruiksartikelen. 23 num e eEN en het werd uitgegeven tussen 1902 en 1908. Een ander blad La Mouette kwam eveneens in omloop.
Camille LEMONNIER (1844-1913) en Rodenbach trokken veel met elkaar op. Lemonnier was romanschrijver, dramaturg en kunstcriticus. Hij vertoefde dan ook in artistieke en literaire kringen maar was vooral gepassioneerd door de schilderkunst. Hij verzorgde bijdragen over Boulanger, Henri De Braekeleer, Emile Claus, Félicien Rops, Gustave Courbet, Meunier en Verwee. Lemonnier nam een centrale plaats in, in de Belgische artistieke wereld. In 1888 verscheen bij uitgeverij Hachette La Belgique een toeristisch overzicht van ons land met 323 gravures. Meer dan 40 grafici en schilders werkten mee aan het boek.
Lemonnier werd door Rodenbach “le Maréchal des Lettres belges” genoemd.
(*) Geregeld kwam Rodenbach vanuit Parijs terug naar België en verbleef enkele zomers in Knokke in de villa Marie-Louise langs de Zeeweg (Lippenslaan). Andere bronnen vermelden in de villa Keelhof. Volgens Fernand Bonneure, was het in de villa Marie van Louis Van Bunnen!
In 1896 schreef Rodenbach aan zijn vriend Mallarmé vanuit Knokke « het lieve dorpje aan zee, nu nog eenzaam,(…) dit stukje Vlaanderen waar de torens van Brugge tot bij ons reiken. Ik werk er in een kamer van stilte die zich opent op de duinen, een horizon van verstarde onrust, bedaarde kwelling, storm van het hart uitlopend op strenge eentonige lijnen. Misschien moet men de ogen van een Noorderling hebben om hiervan te houden, ogen die graag dingen weerspiegelen die toch al onbeweeglijk zijn».
Bruges-la-morte werd menigmaal vertaald, ondermeer in 1903 in het Duits door toedoen van de in Knokke verblijvende pennenvrienden. Er volgde viermaal een her druk. Rodenbach heeft dit echter niet meegemaakt want hij overleed in 1898.
Portret van Emile Verhaeren, 1911 (roodkrijt Marthe Massin, Fonds René Gevers, Ministerie Franse Gemeenschap)
Maurice Maeterlinck
Portret van Emile Verhaeren (Fonds Verhaeren, Kon.Bibliotheek, Brussel).
Markt te Knocke naar een tekening van de Engelse schilder Charles Brockman.
James Levin Henry, Grazende koeien. (o.o.d. 120 x 165,5 cm, Sotheby’s, London 1999).
Georges Rodenbach.
De Lippenslaan in Knokke.
Camille Lemonnier (Geo Bernier, Museum Elsene/Ixelles).
Maria Mannom, Il y a quarante ans, édition 1938.
Het satirisch krantje Le Knockenaar uit 1908.
Geboren in 1855 in Sint-Amands
Overleden in 1898 in Knokke