Danny Lannoy & Frieda Devinck
Willy Schlobach behoorde tot de eerste groep kunstenaars die te Knokke verbleef. Hij schilderde in 1888 een van de meest belangrijke doeken met betrekking tot het oude Knokke, nl. De Zeeweg of latere Lippenslaan.
Herman Willy Schlobach was de zoon van pelshandelaar Gustav en Wilhelmine Milsenack. Aanvankelijk wilde hij het beroep van zijn vader overnemen maar de drang om te schilderen kreeg de bovenhand. Tussen 1878 en 1883 volgde hij lessen aan de academie voor schone kunsten te Brussel en aan de academie te Gent. Andere studiegenoten waren Privat Livemont, Victor Rousseau, Victor Gilsoul, Auguste Oleffe, H. De Groux en Georges Lemmen. Op vrij jonge leeftijd trok hij met Van Rysselberghe en Finch naar de Belgische kust, meer bepaald naar Knokke. Hij was lid van de kunstgroep L’Essor en werd één van de stichters van de groep Les XX.
In 1883 verblijven Henri Cassiers, Dario de Regoyos en Willy Schlobach in Heist, waar ze deelnamen aan een banket ten voordele van de vissers. De schilders waren uitgenodigd door Waeyenberg, eigenaar-uitbater van het Kursaal, “ de vader van de armen” genoemd. Er werd gedanst in het vissersdorp zowel in de herbergen als op de straat. Marineschilder Louis Artan woonde toen in een huisje aan de sluizen van Heist.
In 1883 stelde Schlobach in de salons te Gent twee doeken tentoon: Verlaten weg in de duinen en Een Schuit .
De daaropvolgende zomers verbleef hij in Knokke, zo getuigt de briefwisseling uit de Librairie Simonson (openbare verkoop 28.05.1988): Ce sera Schlobach qui, dans ces années 1883-85, fera les plus longs séjours à Knocke. Verhaeren le voit somme toute assez peu, sauf quand il se rend à la côte. De ces séjours balnéaires naîtra un Schlobach aquarelliste peu connu. Il sera membre des Hydrophiles et exposera à leur premier petit salon en mai 1884. L’Art Moderne en rend compte le 11 mai et mentionne de Schlobach les deux grandes aquarelles de Knocke où il a très probablement séjourné avec Verhaeren, car il est question d’un projet de voyage à deux le long des côtes de France en cet été ’84. Schlobach partira effectivement (seul ?) A la rentrée Willy montre les deux toiles : Pêcheuses de crevettes et Le Moulin de Knocke à l’Exposition générale des Beaux-Arts( 1er sept.- 1er nov 1884) ». (renseignements puisés dans les lettres de Verhaeren à VR. alors au Maroc.)
Samen met Van Rysselberghe, Finch, Lemmen, Van de Velde en Toorop zou Willy Schlobach aanhanger worden van de Franse esthetica en later van het neo-impressionisme. Ze gingen dieper in op de nieuwe picturale technieken en hun doeken kregen helderder kleuren. Signac, volgeling van Seurat, vond Schlobach “de” schilder die de geest van het neo-impressionisme bezat, meer bepaald het pointillisme. Toch zou hij later van die techniek afstappen.
De tentoonstellingscatalogus van Les XX uit 1884 vermeldde dat Schlobach vijf doeken exposeerde. Twee adressen worden erin opgenoemd: de Rue Royale 34 te Brussel en “ à Knocke par Westcapelle”; hij huurde toen een kamer bij bakker Lievens langs de “Weg naar Westkapelle” (latere Smedenstraat) tegenover de Cygne. Rodolphe Wytsman had hetzelfde adres.
Tot 1884 waren Lodewijk Van Landschoot en Regina Dumon uitbaters van Le Cygne. Ze werden opgevolgd door Leonard Tavernier-Pharilde Genbrugge. Het gebouw werd meermaals uitgebreid om te voldoen aan het steeds toenemend aantal hotelgasten. Bij het hotel kwam er vanaf 1890 een halte van de stoomtramlijn Brugge-Westkapelle- Knokke met aansluiting naar Heist en verder westwaarts langs de kust.
Vanuit zijn verblijf te Knokke trok Schlobach regelmatig naar Oostende en verbleef er bij zijn vrienden Finch of Ensor. De stoomtram was het vervoermiddel bij uitstek. Finch bezat een hotel langs de kade. Daar schilderde Schlobach de Oostendse visserskaai nog in zuiver impressionistische tonaliteiten (De haven van Oostende, 1885, verzameling Dexia-Brussel).
Tussen 1884 en 1887 verbleef Schlobach regelmatig met Jan Toorop te Londen. In 1885 bracht hij een langere periode in de Engelse hoofdstad door samen met Emile Verhaeren. Ze vonden er een onderkomen bij een zekere Mrs Woodman in de Royal Avenue in Chelsea. Het stadsleven werd zijn nieuw motief zowel in pastel als met gouachetechniek. Hij schilderde aan de kusten van Cornwall waar het wolkenspel, de horizonten en waterpartijen hem de nodige inspiratie verschaften. In Engeland borstelde hij regelmatig doeken voor de rijke burgerij. Hij leerde er James Whistler kennen en had een enorme bewondering voor zijn werk. Een jaar later verbleef hij in Holland. Volgens een brief van Verhaeren aan Van Rysselberghe was Schlobach te Knokke in 1887.
In 1888 schilderde hij De Zeeweg te Knokke, één van zijn merkwaardigste werken, dat nu in het bezit is van het gemeentebestuur van Knokke-Heist.
In hetzelfde jaar werden op het Salon van Les XX enkele doeken getoond van Knokke. Er was enorme kritiek op de ingezonden werken van Finch en Schlobach; men sprak van “puistige mozaïekerige pastiches!”. Verhaeren daarentegen moedigde hen aan en steunde hen in hun streven naar eigenheid. Bij Les XX stelde hij tussen 1883 en 1893 telkens enkele doeken tentoon. Samen met Finch trok hij terug naar de kust en de boorden van de Schelde.
In de lente van 1889 was Schlobach opnieuw te Londen met Verhaeren waar ze hetzelfde gebouw deelden. Het gedicht Flambeaux noirs inspireerde de kunstenaar in grote mate.
In 1891 borstelde Schlobach Golfbreker te Heyst. Een doek van zijn vriend Finch Marine, laagtij (The Withford & Hughes Collection, London,) was ooit in het bezit van Schlobach.
De kunstenaar woonde samen met Verhaeren in de rue du Moulin te Brussel. Van Rysselberghe schilderde de zussen van Schlobach, Marguerite en Jeanne, een doek dat in ’85 werd tentoongesteld bij Les XX ( Musée Liège).
Na 1890 wendde hij zich tot de symboliek, maar vrij vlug keerde hij terug naar zijn vroegere manier van schilderen. Hij was een specialist in het sfeerscheppen door het spelen met lichteffecten.
Willy Schlobach huwde op 26 september 1893 met Margarete Foerster (°Leipzig 12.02.1865). Ze verbleven nog geruime tijd in Engeland maar rond de eeuwwisseling woonde hij in Sint-Genesius-Rode. Af en toe kwam hij naar St. Anna-ter-Muiden om te schilderen.
In 1891 werd Knocke Attractions opgericht onder impuls van Alfred Verwee. Twaalf andere schilders werden lid van het comité waaronder Schlobach. Het verzamelpunt van de groep was Le Cygne.
Op de lijst van de hotelgasten die in de zomer van 1894 te Knokke verbleven vonden we in het Grand Hotel de Knocke, vier personen ingeschreven onder de naam “Schlobach”!
Vanaf 1902 tot 1914 was werk te zien van Schlobach in de Salons van La Libre Esthétique en beoefende hij opnieuw het impressionistisch palet.
In 1908 verbleef hij in Berlijn waar hij met twee doeken aan de Ausstellung Belgischer Kunst in het Sezessionshaus deelnam. Hetzelfde jaar organiseerde hij een tentoonstelling met werken van Paul Du Bois, Willy Finch, Alfred Hazledine en Georges Lemmen. Deze reeks doeken was te zien in verscheidene Duitse steden, ondermeer in de Kunsthalle P.H.Beyer & Sohn te Leipzig. In 1909 nam hij deel aan een groepstentoonstelling te Brussel.
Omstreeks 1910 werd hij nog lid van de luministische kunstenaarsgroep Vie et Lumière.
Zijn tentoongestelde landschappen genoten uitstekende kritiek. Hij had een wonderlijke visie op de landschappelijke elementen in de natuur. De weinige doeken die we kennen zijn daar sprekende voorbeelden van.
Bij het uitbreken van WO I kwam hij uit voor zijn Duitse afstamming. Dit zou hem echter zuur opbreken en op het einde van WO I, in de herfst van 1918, verliet hij verbitterd België. Veel van zijn doeken in het Brussels atelier werden in beslag genomen; een groot deel van zijn werk kwam in het buitenland terecht door openbare verkoop.
Willy Schlobach vestigde zich toen in een woning langs de Seestrasse in Nonnenhorn aan de Bodensee. Hij betaalde 30.000 Goldmark aan de familie Ludwig Gapp voor het huis. Gedurende de verbouwingswerken verbleef de familie Schlobach in Haus Kah de latere villa Dörtenbach. Een nabijgelegen vissersloods deed dienst als schildersatelier. Zijn voorkeur ging uit naar stillevens, bloemen en bomen en uiteraard stemmingsbeelden van de omgeving rond de grote waterplas met zijn vele kleurschakeringen.
Gedurende WO II kende hij financiële problemen en schilderde hij om in zijn onderhoud te voorzien. Uit noodzaak moest hij dit op houten panelen doen bij gebrek aan lijnwaad.
Ondanks zijn hoge leeftijd bleef hij schilderen.
Op 4 december 1943 stierf zijn echtgenote Margarete. Vanaf zijn verblijf aan de Bodensee tot aan zijn dood op 29 januari 1951 was hij er actief. Zijn adoptiefdochter Johanna-Maria Schlobach-Stettner overleed in Lindau op 9 maart 1956. Allen werden begraven in het familiegraf op het Nordfriedhof van Wassenburg.
Schlobach was een consequent vrijdenker geworden en stond afzijdig tegenover de conservatieve gelovige dorpsgemeenschap.
Het gemeentebestuur van Nonnenhorn heeft in 1991 vrijwillig het onderhoud van zijn graf op zich genomen. Voordien was het “Gemeenteverbond voor grafmonumenten” van Wassenburg-Bodolz verantwoordelijk voor het onderhoud van het monument.
In 1988 werd op initiatief van toenmalig burgemeester Adolf Schnell, een goede vriend van de kunstenaar, een retrospectieve ingericht met meer dan 100 schilderijen uit privébezit. De doeken waren geschilderd in de periode 1919-1951.
Willy Schlobach sprak moeiteloos Frans, de taal van de Brusselse kunstenaarswereld,…. maar met een Duits accent.
Geboren in 1864 in Brussel
Overleden in 1951 in Nonnenhorn/ Duitsland