Gedurende het interbellum heerste er een waar carnaval aan nieuwe kunstuitingen in heel Europa.
Uit deze chaos begon zich een generatie kunstenaars te profileren die glansrijk die verwarring te boven zijn gekomen en die in alle gebieden van de schilderkunst een vaste basis boden voor eigentijdse, zelfstandige kunst. De Franse schilder André Lhote beweerde zelfs dat gedurende die periode de hedendaagse schilderkunst gered werd door de Vlaamse schilders die steeds de uitdrukking van hun persoonlijkheid en hun volksaard hoger stelden dan een sensationeel maar broos succes aangeblazen door speculerende critici.
In dit verband kan het werk van Door Boerewaard ingeleid worden.
Door Boerewaard werd geboren te Dendermonde op 30 juni 1893. Zijn vader, Kamiel Boerewaert (sic) was familie van Jan Verhas en was bevriend met Franz Courtens. Kamiel, bankbediende en hulpleraar aan de academie van Dendermonde, schilderde zelf heel sporadisch. De kleine Isidoor, meestal Door genoemd, groeide op te midden schilders, schildergerei en kunst want zijn ouders waren inwonende huisbewaarders van de Stedelijke Kunstacademie van Dendermonde.
In die tijd vormde het lustige ‘trio’ Spanoghe-Broeckaert-Gorus de nieuwe bovenlaag van de Dendermondse Schilderschool, de zogezegde ‘grijsschilders’. Als knaap van 10 jaar volgde Boerewaard reeds de avondcursussen aan de academie en later nam hij er ook de lessen tekenen, boetseren, beeldhouwen en goudbewerking bij.
In 1912 ging hij, als oudste van 10 kinderen, bij een goudsmid-diamantslijper in Antwerpen werken en leerde er verder het vak. Daar maakte hij kennis met het werk van Richard Baseleer (1867-1961) en Frans Hens (1856-1928) en ontmoette er de luministen August Oleffe (1867-1931) en Edgard Wiethase (1881-1965). Hier ontstond zijn drang naar schilderen.
In 1914 keerde Door terug naar Dendermonde; hij volgde opnieuw de lessen schilderkunst en behaalde de grootste onderscheiding met een stilleven. Hierdoor verwierf hij een staatssubsidie die hem toeliet zich enkel met het schilderen bezig te houden: hij kreeg 15 frank per week uitbetaald.
De oorlog legde Dendermonde in puin, de staatssubsidie werd ingetrokken en Door vertrok naar Brussel waar hij lessen aan de academie volgde bij Willem Van Strydonck. Hij ontmoette er Felix De Boeck en kwam in aanraking met het activisme, een stroming binnen de Vlaamse beweging die de Vlaamse volksrechten wilde veroveren tijdens de bezetting.
Belangrijk was het jaar 1917: de jonge Door vestigde zich in Vlassenbroek, het ‘Mekka der Dendermondse schilders’. In die periode maakte hij kennis met de letterkundige Lodewijk Dosfel en met Wies Moens die gedetineerd werd wegens activisme maar een vriend voor het leven werd.
Na de oorlog trok Boerewaard opnieuw naar Brussel en kwam er aan de kost als gevelschilder. Als Wies Moens vrijgelaten werd, betrokken ze samen een kamer. Kort nadien verhuisden beiden naar Dendermonde waar Door in het huwelijk trad, een ‘verfwinkeltje’ opende en ‘gelaten’ verzonk in de burgerlijke alledaagsheid.
In 1927 kwam er een ommekeer in zijn leven. Moens bracht de 34-jarige Boerewaard in contact met dokter De Beir in Knokke die hem meenam en voor het eerst de zee liet zien. De zee maakte een diepgaande en geweldige indruk op Boerewaard die zelf opbiechtte: “er was geen houden meer aan, Dendermonde werd op slag te klein voor mij’. Marc Eemans, Belgisch schilder, dichter en schrijver vatte het zo samen: ‘De ontmoeting van Boerewaard met de magie van de zee heeft in de schilder de ijlste eolische harpen aan het trillen gebracht en doorheen het wonder van de kleur is Boerewaards diepste demon aan het zingen gegaan’. Door reisde dan een tweetal jaren heen en weer om het Zwin, de torens van Damme en Lissewege, de vette Polders met hun hemels vol zout en zeewind, te schilderen maar het was toch voornamelijk de zee die hem gevangen hield.
Rond 1929 vestigde hij zich uiteindelijk in Knokke.
Hij maakte zich los van de Dendermondse School, volgde geen bepaalde techniek of manier, volgde enkel zijn schilder instinct en vroeg het alleen aan de zee en aan zichzelf. Hiermee begon de geduldige strijd voor het verwerven van een gedegen meesterschap. In Constant Permeke vond hij een goede vriend. Ze schilderden jaren ‘zij aan zij’, toch werd Door niet aangetast door het wild en soms misvormend expressionisme van Permeke. Ook de kennismaking met de verbluffende virtuoze kunst van Floris Jespers (1889-1965) had geen blijvende invloed op hem. Zijn eerste marines, tussen 1927 en 1932, waren geen meesterwerken. Het was nog niet de echte zee die hij schilderde, hij verging in het geweld der elementen. De zee vulde twee derden van zijn schilderijen en het licht speelde er nog geen rol in.
In 1930 reisde hij naar Noord-Finland, daar gebruikte hij wel een kleuriger palet maar het waren ‘prentkaartachtige’ landelijke zichten geschilderd met de ogen van een toerist. Deze reis heeft hem echter tot rust gebracht.
Terug in Vlaanderen temperde hij dit kleurengamma en werd zijn oeuvre rustiger en meer bezadigd.
Zeer opvallend was dat rond 1932 zijn zeeën kleiner werden ten voordele van grootse luchten en wolkenvelden. Hij had er een andere kijk op gekregen en benaderde ze anders. Hij vertrok niet vanuit het visueel waarneembare maar begon vanuit zijn eigen gevoelswereld te schilderen die hem een bepaald kleurengamma oplegde. Hij ‘gebruikte’ de zee. Voortaan was de zee hem vertrouwd, een rijk, innig-levend instrument. Hij had haar veroverd!
Hij ging ook schilderen in Zeeuws-Vlaanderen waar hij watersteden op doek zette, Veere, Dordrecht en ook de ‘Polders’ kwamen nog aan bod.
Vanaf 1935 had Boerewaard het meesterschap over zichzelf en het licht gevonden.
Gedurende de oorlog keerde Boerewaard herhaaldelijk terug naar het binnenland. In die tijd schilderde hij zijn mooiste eenzame landschappen die een heimwee uitstralen. Hij gebruikte helderder kleuren en meer uitgesproken vormen. Zijn landschappen waren minder kosmisch dan zijn marines, veel intiemer, horizontaal gebouwd zonder veel lineaire beweging. In zijn vlammende bloemstukken vierde hij zijn coloristisch temperament bot in orgieën van fel-rood, sapgroen en purper.
Gedurende de oorlog verliet hij Knokke en verhuisde naar Appels.
In 1964 keerde hij definitief terug naar Knokke waar hij op 79-jarige leeftijd, eerder onopvallend, overleed op 1 augustus 1972.
Het is moeilijk om Door Boerewaard een juiste plaats te geven.
Hij heeft de ‘pâte’ van de Dendermondse schildersschool, het coloriet, de sfeer, deels de thematiek maar valt anderzijds op door een naar het expressionisme neigende vormgeving. Bepaalde vergelijkingen van Boerewaard met Permeke (1886-1972), Servaes (1883-1966), Malfait (1898-1971) zijn zeker niet uit de lucht gegrepen.
Er zijn raakpunten met Artan die thuishoort bij de laat-realisten maar die op de impressionisten een belangrijke invloed had. Boerewaard is meer een gevoelsmens, meer een lyrisch-intimist.
Willem Doevenspeck heeft het werk van Door Boerewaard in drie fases verdeeld:
Zijn eerste marines hadden geen grote artistieke waarde. In zijn beginperiode paste Boerewaard in zijn zeestukken aanvankelijk de techniek van de ‘grijze Dendermondse landschappen’ toe. Zijn toets was wild en de kleuren donker, grauw-blauw en slijkerig groen. Hij worstelde nog met een te geweldig onderwerp dat nog niet van binnen uit was gegroeid, uit zijn eigen persoonlijkheid. Toch was het al direct een eenzame zee, meestal zonder schepen of mensen op de voorgrond, die hij schilderde. Dikwijls in één somber gamma behalve een bloedende zonsondergang.
De landschappen die hij tussendoor in zijn geboortestreek op doek zette, hadden echter niets meer gemeen met de typische producten van de Dendermondse school. Na een zeer korte periode van luminisme - een zeer persoonlijke vorm van luminisme die niets te maken had met dit van Claus - zag men nu geen spoor meer van enig impressionisme maar eerder een verwantschap met de landschappen van Albert Servaes. Dit was zeer onbewust want ze kenden elkaar toen nog niet. Boerewaard bleef zorgvuldig de onderwerpen in hun werkelijke vorm weergeven. Close-ups van boerenhoeven, groepen van huisjes in het wijde landschap in een gedempt kleurengamma. Deze worsteling duurde tot 1930.
Zijn intermezzo in Finland speelde enkel een psychologische rol in zijn artistieke ontwikkeling. Wat hij daar schilderde, was van weinig belang. Zijn Finse werkjes waren geforceerd blij met accenten van scherp-groen, licht-blauw en vol-rood die nog nooit in die sterkte in zijn werken waren voorgekomen.
Na Finland (1932) trad er een grote verandering op in zijn manier van schilderen. Hij ging niet meer uit van een waargenomen beeld maar schilderde voortaan van uit zijn eigen gevoelswereld. Hij begon de zee te 'gebruiken'. Ze werd kleiner en zijn aandacht ging voornamelijk uit naar de hemel, naar het licht en de tonaliteit. Kleur en licht primeerden, het fijne doorsijpelen van een zacht teer grijs licht in de luchten boeide hem. Hij ontdekte dat het ‘het oppermachtige licht’ was dat de zee kleur gaf en haar dreigend of vriendelijk maakte. Er volgden een reeks schilderijen allen gebouwd rond hetzelfde thema van licht en gevoel. Werken vol wisselende gamma’s van zilvergrijs tot okergeel, zeer eenvoudig van structuur maar oneindig gevarieerd van toon. Het coloriet werd geleidelijk aan sterker en afgeleid in tegen- en neventonen; een wazig spel van licht en donker.
Na 1936 groeiden zijn werken toets na toets, van kleur in kleur met een levendig en onuitputtelijk scala van verrassend zuivere tonen vibrerend van warme expressie. Schilderen was voor hem scheppen met de mogelijkheden van de verf, het liefdevol uitstrijken ervan in dikke elkaar doorstralende lagen. Boerewaard dacht in zijn materie maar leefde en beminde in zijn kleuren. Hij bracht vorm in de kleur, bouwde er een koepelende ruimte in met bolle wolken en een horizontale zee. De diepe artistieke waarden van zijn laatste marines waren als een gecomponeerde fuga van louter kleuren, doorstraald van het warme licht van een innig gevoelsleven. Hij vatte de ziel van de zee, oneindig - mysterieus - droefgeestig, en concentreerde alles in enkele vierkante centimeters. Volgens Jef Crick, auteur en reporter, schilderde hij ‘van ziel tot zee en van zee tot ziel’.
Boerewaard had zich de kenmerken van het impressionisme en expressionisme ten nutte gemaakt zonder ooit te vervallen in het oppervlakkig visuele van bepaalde impressionisten of de vormelijke excessen van enkele expressionisten. Hij had de stoere visie van Permeke en het verfijnde impressionistische van Artan.
Ook het verschil in de landschappen van Permeke en die van Boerewaard - die ze gedurende hun gezamenlijke tochten zij aan zij geschilderd hebben - was zeer groot. Boerewaard sprak een heel andere taal, opklinkend uit een andere gevoelswereld. Vooral zijn allerlaatste werken waren intiemer, ingetogener en dieper. Hij was een schilder van stilte en in de stilte spraken de dingen het luidst hun eigen taal. Die stilte was bar en ruig in zijn marines maar in zijn landschappen was zij teder en innig.
Boerewaard kan beschouwd worden als de voorloper van het ‘intimisme’ en volgens velen misschien wel als de meest ‘intimistische’ schilder van zijn tijd.
Geboren in 1893 in Dendermonde
Overleden in 1972 in Knokke