Danny Lannoy & Frieda Devinck
München was in de jaren 1880 het onbetwiste kunstcentrum van Duitsland. Belangrijke impressionisten studeerden er en naast het realisme werden de invloeden van de moderne kunstrichting er grotendeels aanvaard.
De Frans–Duitse oorlog (1870-1871) lag nog te vers in het geheugen en was waarschijnlijk een van de redenen waardoor de Duitse schilders minder bekend waren!
Misschien verloochenden de Duitsers hun herkomst bij hun bezoeken aan Parijs, de bakermat van het impressionisme. Lovis Corinth (1858-1925) had reeds in 1884 met een werk deelgenomen aan een tentoonstelling in Engeland, waarmee hij in Londen een bronzen medaille had behaald. Het doek was in Parijs geschilderd maar vertoonde nog geen echt impressionistische invloeden. Corinth volgde lessen aan de academie St.Julien te Parijs waar het schools schilderen nog overheerste. Ook Max Liebermann (1847-1935), een vooraanstaand Duits schilder, toonde heel wat belangstelling voor de School van Barbizon.
Toen in 1889 het 100-jarig jubileum van de Franse Revolutie werd gevierd weigerde het Duitse rijk zijn medewerking. Liebermann daarentegen nam het initiatief met enkele collega-schilders werken tentoon te stellen in Parijs. Hij wilde internationale erkentelijkheid voor de jonge Duitse kunstenaars. Liebermann kreeg een onderscheiding van de Franse regering maar mocht deze niet in ontvangst nemen van de Pruisische hoge overheid! Dit bewees dat de Duitse regering niet positief stond tegenover de impressionisten.
Heel wat discussies en twisten in de kunstenaarskringen te München leidden in 1892 tot de oprichting van de eerste Duitse Sezession. Vertegenwoordigers van de realisten en impressionisten waren Trübner (1851-1917), Uhde, Corinth, Slevogt, Zügel en Kuehl. Naast werk van Liebermann waren er op de tentoonstellingen in Duitsland ook werken te zien van Degas en Monet.
Berlijn, de groeiende hoofdstad, verdrong München als kunstcentrum en bracht het impressionisme volop in de belangstelling. In 1892 werd er de Gruppe der XI opgericht. Enkele vooraanstaanden waren Ludwig von Hofmann (1861-1945), Walter Leistikow(1865-1908), Max Liebermann en een zekere Laforgue, mentor van het Berlijnse kunstleven. De vereniging nodigde Edvard Munch uit met zijn werk maar toen bij de opening van de tentoonstelling de leden zijn doeken zagen, werd de zaak onmiddellijk gesloten. Deze actie leidde tot een rel bij de “moderne kunstenaars”.
In de galerij Gurlitt te Berlijn werd de verzameling van Carl en Felicie Bernstein tentoongesteld. De werken werden bekritiseerd en riepen gemengde gevoelens op.
In Frankrijk zelf was het impressionisme nog niet helemaal erkend, hoe zou men dan in Duitsland positief kunnen staan tegenover de nieuwe stijlvoering.
Het drietal, Liebermann, Corinth en Slevogt (1868-1932), liet zich duidelijk beïnvloeden. Het borstelen in pure pigmenten kwam bij de Duitsers niet aan de orde. Vooral Corinth ging zich meer toeleggen op een lossere lijn in zijn motieven en creëerde een zeer individuele stijl. Ze stonden niet volledig afkerig tegenover het toen heersende neoclassicisme, maar historische taferelen schilderen was niet meer weggelegd voor de “moderne Duitse” kunstenaar. Het genre-schilderen kwam daarentegen wel aan bod, vooral beelden uit het burgerlijk leven met heel wat figuranten. Deze doeken kregen later een enorme documentaire waarde omdat ze getuigden van het sociale leven op het eind van de 19e eeuw.
Het is eigenaardig maar sommige Duitse kunstboeken vermelden Baum en Stremel uitvoerig, andere dan weer helemaal niet! Baum was niet overvloedig aanwezig op de tentoonstellingen van de Duitse impressionisten. Zijn lang verblijf in Knokke was misschien een van de redenen. Hij leefde op zichzelf, maar toch had hij via briefwisseling contacten met collega- kunstenaars als Slevogt, Trübner, Liebermann en kunsthandelaar Paul Cassirer (1871-1926).
Academies en particuliere scholen werden stilaan geconfronteerd met de nieuwe kunstrichting. Het was dan ook maar normaal dat cursisten hun inspiratie gingen zoeken in de Franse hoofdstad. Zo verbleven enkele Duitse schilders in Parijs waaronder Carl Bantzer, Dora Hitz, Karl Köpping en Alexander Schmidt-Michelsen. Zij kwamen regelmatig samen bij de Weense schilder Jettel.
Andere Duitsers waren er reeds actief o.a.: Liebermann, Gotthard Kuehl (1850-1915), Frits von Uhde (1848-1911), Lesser Vry (1861-1931), Wilhelm Trübner (1851-1917), Leo von König (1871-1944), Albert Weisgerber (1878-19115) en Lovis Corinth. Deze laatste had reeds in 1890 de “ mention honorable” voor zijn doek Corpus Christi gekregen.
Friedrich Paul Baum werd geboren op 22 september 1859 in Meissen bij de grote stad Dresden. Zijn vader was kapitein op een stoomschip dat de Elbe bevoer. Paul volgde lessen aan de Evangelische Volksschool te Meissen waar hij goed tekenonderricht genoot. Op 16- jarige leeftijd was hij werkzaam als bloemenschilder in de lokale porseleinfabriek. In april 1877 nam hij een jaar verlof en trok naar de kunstacademie te Dresden. Daar kreeg hij de nodige steun en bemoedigende woorden om het onzekere leven van kunstenaar aan te gaan. Zijn eerste schetsen gedurende zijn verblijf in Dresden waren in typisch academische stijl en toonden nog niet de bijzondere kenmerken van de latere Baum.
Vanaf 1878 verbleef Baum in Weimar en werd er door zijn vriend Hofmann doorgestuurd naar de Landschapsschool.
Baum had één schilderij verkocht voor 100DM zodat hij een reis naar Parijs kon betalen. Eenmaal in de Franse hoofdstad ontdekte hij de werken van Monet, Sisley en Pissarro en kwam sterk onder de indruk van de zuiverheid van de kleuren. Na zijn verblijf in Frankrijk keerde hij terug naar Dachau, maar niet voor lang.
In de zomer van 1890 besloot hij zijn vriend Max Stremel, die hij 12 jaar eerder in Dachau ontmoet had, aan de Belgische kust te bezoeken. “Im Juli verlässt er Dachau und lässt sich in Knocke-sur-mer, dem Sommerlager der Impressionisten, nieder”. In Knokke vond zijn veelzijdig trekkersbestaan een oorsprong. Hij leidde een avontuurlijk leven dat hem later nog veel verder zou voeren. Paul Baum werd bewust gedreven door de vereisten van zijn kunnen. De kunst primeerde boven alles.
Was Max Stremel wel degelijk de eerste Duitse schilder die naar Knokke kwam? We weten het niet met zekerheid. Miel Buysse schreef dat Hermann Schlittgen (1859-1930), Duits karikaturist uit Berlijn, Stremel op zijn beurt naar Knokke had gebracht.
Een feit is dat Karl Mediz, schilder en lithograaf, reeds in 1889 verschillende etsen vervaardigde van Knokse figuren. Was Mediz misschien in contact gekomen met Stremel, Baum en Corinth? Rond 1888 waren ze wel degelijk allen aan te treffen in Dachau en de omgeving van Dresden. Misschien had Mediz vol lof gesproken over het ongerepte Knokse landschap en zijn eenvoudige bewoners.
Karel Mediz was slechts 21 jaar en pas afgestudeerd als hij in Vlaanderen belandde. Hij ontdekte het Knokke van toen, het schilderachtige dorp met het speciale licht, de duinen en vooral de bewoners. Heel gedetailleerd tekende hij Knokse koppen. Zowel jong als oud werden vereeuwigd door de Duitse kunstenaar. Oud-burgemeester Philippe Tavernier was de enige in de rij die onafgewerkt bleef ; zijn kledij werd enkel in “contour” aangegeven. Was het misschien met opzet gedaan om het artistieke gelaat meer tot zijn recht te laten komen? Niet alle werken kregen een naam, wel vrouw Payo met typisch mutsje op, Sidonie Devinck met kapmantel, moeder Jacobs, vrouw Monteville met kapmantel en Sissen Devoldere, allen Knokse figuren. Te München liet hij zijn werk bij J.B. Obernetter van de persen rollen. (Deze bundel kwam in het bezit van het gemeentebestuur door Dr. Aus dem Winckel uit Keulen-Niehl). Mediz betitel¬de de bundel Studien Blätter, het was werk van de bovenste plank. Naast portretten tekende hij ook landschappen en sfeerbeelden.
Na zijn studies aan de academies van Wenen en München verbleef Mediz ook aan de academie St. Julien te Parijs. Karl Mediz huwde in 1891 met de zeven jaar oudere Emilie Pelikan, zelf landschaps- en portretschilderes, afkomstig uit Vöcklabrück bij Salzburg (Oostenrijk). Ze studeerde te Salzburg en Dachau en schilderde ook in Knokke. Op 29 oktober 1893 werd een dochter Gertrude geboren die later pastelschilderes en etser zou worden. Ze leefde in Zürich en werd bekend onder de naam Gertrude Honzatho-Mediz.
Stremel en Baum waren beiden 31 jaar in 1890, de eerste gehuwd, de andere vrijgezel; Baum zou dit blijven tot aan zijn dood.
Beide kunstschilders wilden een tijdje in Knokke blijven. Stremel kende ‘t dorp en omdat een hotelkamer te duur was zochten ze meteen een woonhuisje. Niet ver van het Dorpsplein, bij de herberg Le Cygne in de Smedenstraat, vonden ze drie pasgebouwde huizen toebehorend aan vuurtorenwachter Lutzenrath. Deze had in 1889 grond gekocht aan Quintijn Van Houtte die een hoeve bewoonde in dezelfde straat. Baum betrok Smeden¬straat Nr 77 en Stremel samen met zijn vrouw Elisabeth Liebig betrokken Nr 78 (*1).
Eenmaal geïnstalleerd werden de Duitse schilders ingeschreven in het bevolkingsregister door secretaris Lodewijk Dubois. Het gemeentehuis was toen gevestigd in Hôtel Communal in de Dorpsstraat.
Paul Baum schilderde te Knokke zijn eerste impressionistische werken. In zijn latere briefwisseling schreef hij “ von seinem Ubergang zum Impressionismus”. Nadien zou het pointillisme zijn voorkeur voor de zuivere kleuren versterken. Op tekengebied had hij van de Fransen niets geleerd. Hij was briljant met potlood en waterverf en de tekeningen van Westkapelle getuigen daarvan. In Knokke schilderde hij jarenlang “naar de natuur” akkers, weiden, korenvelden met hier en daar een huisje dat achter een duin verscholen lag. Hij bracht weidse velden op doek met hoge bomen in fel zonlicht of onder een dreigende grijze hemel. Hij had een voorliefde voor het typische Oud- Zoute en de lage huisjes met witte muren en rode dakpannen die in fel contrast stonden met het wilde wolkenspel. Zijn onderwerpen, vooral bomen, kregen de meest betekenisvolle benadrukking in zijn landschappen. “Bomen” waren voor “Baum” het middel om in de diepe zin van de natuur, zoals hij die aanvoelde, binnen te dringen. Hij hield van alle bomen, misschien wel omdat hij zelf zo heette! Hij schilderde zelden mensen en vee in zijn impressionistische werken waardoor de weidsheid en stilte van het landschap extra werden benadrukt. De vele wolkenhe¬mels in stralend licht boven het landschap brachten hem in verrukking.
In Duitsland had Baum hoofdzakelijk in donkere tonen geschilderd, in Knokke daarentegen kwamen de felle kleuren op de voorgrond met een totaal andere lichtinval. In zijn landschappen waren geen halftinten meer te bespeuren. Een heel nieuw palet met primaire kleuren zag het daglicht. Groene en rode tinten harmonieer¬den met elkaar. Pas nu kwam zijn doorbraak in de nieuwe manier “van zien”. Hij vond het een grote uitdaging deze nieuwe trend te volgen. In Knokke werd hij ook sterk beïnvloed door het werk van collega-schilders.
Op een tentoonstelling in Dresden in 1891 werd één van Baum’s werken aanzien als een “Monet”. Kunstcritici vonden het schilderij zelfs beter dan een Monet!
Hij stelde in december 1891 en juli 1892 tentoon in Weimar en kreeg er lovende kritieken voor zijn herfst- en winterzichten met ondermeer de huisjes van het Oud-Zoute. Zijn talrijke werken van Knokke en omgeving zijn het zuiverste bewijs van zijn vurige inzet voor het impressionisme en van zijn liefde voor de streek. Spijtig genoeg ontbreken in zijn dagboek de jaren die hij in Knokke doorbracht en briefwisse¬ling is er evenmin.
Wat hem vooral in Vlaanderen aantrok was het vlakke land. Baum bleef dikwijls tot in de winter ijverig schilderen in Knokke.
Stremel stelde in mei-juni van 1891 tentoon in Londen. Naast de oudere garde van Düsseldorf, München en Berlijn waren er ook vertegenwoordigers van de impressionisten waaronder Schleich, Lindlar, Kameke en Stremel. De kunstcriticus Emile Verhaeren schreef er over in L’Art Moderne van 14 juni 1891. Verhaeren had geen lovende woorden voor de tentoonstelling: “ on sortirait de la German Exhibition sans une seule impression…”.
In 1894 en 1895 was Max Stremel te gast op de salons van La Libre Esthétique te Brussel.
Uit betrouwbare bron weten we dat Stremel en Baum in de zomer van 1894 contact hadden met Camille Pissarro die te Knokke verbleef op uitnodiging van Theo Van Rysselberghe. Werd er te Knokke gediscuteerd over de kleurentheorie van Signac en Seurat? Twee jaar later schilderde Baum ook in die divisionistische stijl.
In 1896 keerde hij terug naar Duitsland en verbleef tot in het voorjaar in Dresden waar hij met zijn tijdgenoten, onder meer met Bantzer, regelmatig contacten onderhield. Hij bleef een fervente aanhanger van de nieuwe kunstrichting met helderheid van kleuren in harmonie met elkaar en met de bomen, het typisch onderwerp van de kunstenaar Baum.
In een dorpje bij Dresden werd in die periode een nieuwe groep “Beeldende Kunsten”gesticht waarvan hij lid werd. Baum nam graag deel aan de bijeenkomsten en feestjes maar toch voelde hij zich een eenzaat. Hij maakte wel deel uit van de groep maar ging uiteindelijk toch zijn eigen weg.
Ondertussen werd in 1898 de Berliner Sezession opgericht met Liebermann als voorzitter en Leistikow als secretaris. De groep telde 65 leden. Toenmalig vorst Wilhelm II liep niet warm voor de “moderne kunst” wat als reactie had dat de artistieke oppositie nog meer van zich liet horen. Op 20 mei 1899 werd een eerste tentoonstelling geopend in een nieuw gebouw. Met hun werken traden Curt Hermann en Paul Baum in de voetsporen van de pointillisten en postimpressionisten.
Eenmaal terug in Vlaanderen trok Baum naar het nabijgelegen Sint- Anna- ter- Muiden, vlak over de grens en nestelde zich in het oude raadshuis. Hij liet er grote ramen aanbrengen om voldoende licht te krijgen in zijn atelier. In dit mooie dorp zette hij zijn impressionistische schildersperiode verder. Hij leefde er teruggetrokken zonder zijn verbondenheid met zijn “heimatland” op te geven. Financieel ging het hem niet voor de wind. Eind 19e eeuw waren de impressionisten onverkoopbaar, maar daar kwam langzamerhand verandering in. Toen hij later terug in Duitsland verbleef stelde hij zijn doeken tentoon en kreeg er toch enige waardering. Alhoewel men in Duits¬land eerder afkerig stond tegenover die nieuwe kunstrichting was er oog voor zijn werk. Er werd zelfs een brochure uitgegeven over zijn grafisch werk. Het leek alsof zijn slechte dagen voorbij waren. In 1908 ging hij zich toeleggen op de plannen voor een eigen huis dat hij in Sint- Anna- ter- Muiden liet bouwen.
Paul Baum kreeg de gelegenheid deel te nemen aan een tentoonstelling in Berlijn waar hij 40 doeken mocht inbrengen. Hij verkoos echter naar het Zuiden te trekken. Was hij bang voor negatieve kritiek of was hij nog enkel geïnteresseerd in een overzichtstentoonstelling?
Lovis Corinth bezocht Baum in 1908 in Sint Anna- ter-Muiden en zette er zijn vriend op doek. Op dit eerder klein schilderij staat Paul Baum tussen de kippen op een erf, met hoeve en torentje op de achtergrond. Het is een authentiek doek ruw geborsteld met felle kleuren op een plek waar Baum zo graag vertoefde.
Omstreeks 1913 liep zijn verblijf in Sint- Anna op zijn einde. Niettegenstaande zijn liefde voor zijn huisje kon Baum er niet blijven. Hij haatte iedere dwang en voelde het bezit van een huis aan als een soort begrenzing van zijn vrijheid. Was hij uitgekeken op de weidse vlakten? Hij ging op zoek naar nieuwe inspiratie in Italië, aan de Adriatische Zee, waar zijn kunstgevoel hem naartoe trok. Gedurende deze rondreis vond hij echter niet wat hij zocht.
Baum keerde naar zijn heimat terug in 1916. Hij was toen 43 jaar en kreeg de gelegenheid professor te worden aan de Dresdner Academie. Twee jaar later verhuisde hij naar Kassel en werd er professor in de landschapsschilderkunst.
In 1921, toen hij op pensioen werd gesteld, verbleef hij in Marburg. San Gimignano trok hem nog steeds aan en tien jaar na zijn vertrek uit Italië, keerde hij er terug.
Baum en Stremel hadden in de zomer van 1922 nog samen geschilderd te Kirchberg.
In 1924 was Paul Baum nog eens teruggekeerd naar St.Anna-ter-Muiden voor een laatste scheppingsjaar. Daar schreef hij over het doek Weide met gele bloemen: “Het beeld ziet er goed uit, te weinig toon en niet ruw genoeg geborsteld (pointillisme)”!
Voor zijn afreis naar Italië had hij een groot doek verkocht “Straat in St. Anna ter Muiden” voor de som van 5.500 Fr., drie aquarellen in Brussel en vier tekeningen in Parijs. Met dit geld kon hij als alleenstaande ruimschoots leven.
Spijtig genoeg is er weinig briefwisseling uit deze laatste ietwat sombere periode.
Paul Baum overleed aan een longaandoening op 18 mei 1932 in het afgelegen gehucht St. Lucia bij San Gimignano en werd er begraven.
Rond de eeuwwisseling kwamen nog enkele Duitse schilders in het kielzog van Baum en Stremel naar Knokke..
Frits Westendorp (1867-1926) woonde tijdelijk in de villa Amarylis in het Duinenpark en liet in 1897 een villa bouwen in de latere Boudewijnlaan.
In 1902 schilderde Otto Klein-von Diepold (1865-1944) de Knokse figuur Payo. De Noord-Duitser Erich Wessel (1886- ?) kwam rond 1911 naar Knokke en woonde bij de molen van Lievens en later in de villa van Westendorp als die er niet zelf verbleef.
Georg Dreydorff (1873-1935) kwam naar St.Anna-ter-Muiden schilderen met zijn vriend- schilder Otto Sohn-Rethel (1877-1949). Na zijn huwelijk vertoefde Dreydorff gedurende de zomer in Knokke.
Terwijl Baum nog in St. Anna-ter-Muiden woonde, kwam de Duitse schilder uit de jongere generatie Theo von Brockhusen (1882-1919) tussen 1906 en 1908 naar Knokke. Later verkoos hij Nieuwpoort als verblijfplaats.
De Duitse schilders van de nieuwe kunstrichting werden in hun eigen land, in het begin, als revolutionairen en soms als anarchisten bestempeld. In 1901 omschreef Wilhelm II openlijk de moderne kunst als “kunst uit de goot”. Toch won in het eerste decennium van de 20e eeuw het Duitse impressionisme aan erkenning. Liebermann, Slevogt en Corinth schilderden tussen 1902 en 1906 belangrijke doeken. Tijdens de Tentoonstelling van de eeuw in 1906 in de Nationalgalerie te Berlijn vonden heel wat kunstenaars grote bijval en kregen erkenning van het publiek. De diverse academies van Karlsruhe, München en Weimar waren toleranter dan die van Berlijn en Düsseldorf en gaven het impressionisme een kans. Liebermann, oudste stamvader, en generatiegenoot Leibl hadden hun wortels in het realisme maar zagen in Weimar het centrum van de vernieuwingen.
De Berliner Sezession geraakte in een interne crisis. In 1908 overleed Leistikow, de motor van de groep.Twee jaar later werden 27 werken afgewezen en in 1911 trad Liebermann af als voorzitter. Corinth volgde hem op, maar korte tijd nadien kreeg hij een zware hartaanval die zijn bedrijvigheid sterk zou beïnvloeden. Slevogt van zijn kant, bleef bestuurslid maar was geen organisator.
WO I zou de verhoudingen tussen Fransen en Duitsers niet verbeteren. Het militair conflict verhinderde de betrekkingen tussen de kunstenaars. De meeste jonge Sezession-schilders waren nog te jong voor het front. Robert Sterl (1867-1932) en Slevogt trokken als oorlogsschilders naar de frontstreek. August Mache (1887-1914), Franz Marc (1880-1916) en Weisgerber sneuvelden. Deze patriottische uitingen droegen bij tot een zekere erkenning in de hogere regeringskringen. Bij een retrospectieve in de Berlijnse Academie voor Kunsten in 1917 kreeg Liebermann voor zijn 70ste verjaardag de “Rode Adelaarsorde 3e klasse”.
Corinth werd in 1918, op zijn zestigste, tot professor benoemd. Hij reisde naar de Walchensee in Oberbayern waar hij een reeks landschappen schilderde die door de kunstcritici sterk werden gewaardeerd.
Gedurende de Weimarperiode verdween het werk van de Duitse impressionisten. Expressionisme en kubisme waren de nieuwe stromingen. De nationaal- socialistische kunstideologen gingen in 1937 zelfs zo ver dat ze al de werken van Corinth van na 1911, als “entarted” brandmerkten. Liebermann, de enige jood uit de kunstenaarsgroep, zou de opkomst van het nazi-regime nog meemaken. De ereburger van Berlijn (1927) stapte echter in 1932 zelf op. Het regime kreeg de gelegenheid niet……
(*1) Dankzij een drietal bronnen hebben we de juiste situering van de woonplaats van de kunstschilders gevonden, namelijk met de kadastrale gegevens, de bevolkingsregisters met nummering van de woningen en de reconstructie-studie met plan van D.Lannoy.
Nr 77 Paul Baum Villa Ludwine, 2e verblijf tot sept. 1892 bewoner Albert Buys en kinderen.
Nr 78 (Max) Arthur Stremel Villa Emmeranc.,
St. Anna ter Muiden was van oudsher een stadje aan de oever van het Zwin. Rond de vorige eeuwwisseling was het een schilderachtig dorp, geliefd door vele kunstenaars. Enkelen verbleven in St. Anna en zochten er rust en inspiratie. Het dorp werd in 1880 aangehecht bij het naburige Sluis en verloor daardoor haar zelfstandigheid. Het telde amper 200 inwoners maar tot op heden heeft het niets aan charme van weleer ingeboet. Daar kon men inspiratie vinden voor het schrijven van een boek, voor poëzie of voor het op doek zetten van impressies. Het is alsof de tijd er bleef stilstaan, daarom is het nu ‘beschermd erfgoed’.
In de geïllustreerde gids van Jean d’Ardenne uit 1888 werd ook het stemmige St. Anna ter Muiden niet ver van ‘Knocke-sur-mer’opgenomen. Hij schreef ondermeer: “ Une place minuscule, proprette, avec la fontaine commune, à l’écusson de la “cité” le soleil, la lune, une ancre et cette inscription SPQSAT (Senatus Populus Que Sancta Anna Termuiden) alentour, les maisonnettes avenantes que l’on sait et un délicieux cadre de jardins, de frondaison touffues….” (1)
Net zoals Emile Verhaeren schreef over de schilderskolonie rond Theo Van Rysselberghe te Knokke, zo schreef onze Stijn Streuvels over een groep kunstenaars in het vlakke land van St.Anna ter Muiden. In ‘Stille Avonden’ uit 1904 citeren we: “De schilders zaten er blijkbaar te wachten naar de zon om aan ’t werk te gaan. Ze keken gedurig naar buiten en ze werden ongeduldig om den schoonen tijd die voorbijging….Er was een Duitschman, een mager kereltje met vinnige oogen die flikkerden bachten de groene glazen van een zwaar, ronden bril; een Brusselaar die met de steedsche gezochtheid zijner kleeding en manieren, hier in dat verre nest buiten zijn plaats verdoold scheen als eenen wonderheid, een Kempenaar met Christus-kop en rossen baard, …De anderen waren drie Vlamingen die zich hier thuis voelden.
Tegen valavond van dien schoonen zomerdag zaten we weer gezellig bijeen in Moeder Boddery’s gelagkamer. We hadden het over oude en moderne kunst, over het verschil van uitdrukken, over de opvatting van het ambacht..en te midden het gesprek, deed de Duitschman me het tooverspel van de zon opmerken: de flikkering van het avondlicht door het lommerhuisje en den gouden aaierd die speelde in het schoonen slaapkamerken….het raam van het venster scheen als het helverlicht vlak eener schilderij in de harde omlijsting van den blauwen muurwand en midden in het warme gloedlicht.”
Een van de belangrijkste bewoners van Sint Anna was de Duitse kunstenaar Paul Baum (1859-1932). Deze schilder was afkomstig van Meissen bij Dresden waar hij in 1877 lessen volgde aan de kunstacademie. In 1887 vestigde hij zich in Allach, dichtbij München (Beieren) vond er in de nabijheid de schilderskolonie van Dachau. Hij bezocht Parijs in 1890 waar hij het werk ontdekte Monet, Sisley en vooral Camille Pissarro.
Terug in Dachau nam hij de beslissing zijn vriend-kunstenaar Max Stremel (1859-1928) op te zoeken die te Knokke verbleef in het ‘Sommerlager der Impressionisten’. De ene kunstenaar na de andere werden aangespoord en beïnvloed om naar de Belgische kust te komen om er te schilderen.
Stremel was in 1887 zelf in Barbizon, (Seine en Marne) vanwaar hij naar de impressionisten trok in ‘Knocke-sur-mer’. Baum kende Stremel sedert 1884 van een reis naar Nederland en van de kolonie in Dachau waar hij ook contacten had met Karl Mediz (zie hfst 3) die reeds in 1889-90 te Knokke verbleef.
In 1937 schreef Dr. Carl Hitzenroth in zijn monografie: ‘In Dachau hatte Paul Baum den Maler Max Arthur Stremel näher kennen gelernt, der schon in Knocke (Seebad in der belg. Prov. Westflandern) gemalt hatte, wo die (französischen ) Impressionisten ihr Hauptquartier aufgeschlagen hatten. Er reist dem ihm befreundeten M.A.Stremel, - auch der Maler Hermann Schlittgen redete ihm zu - dann im Sommer 1890 nach Knocke-s.m. nach.’.
Max Stremel en Paul Baum, beiden 31 jaar in 1890 schreven zich in, in het bevolkingsregister te Knokke en betrokken elk een kleine woning langs de Smedenstraat. Een pension of hotel bekostigen bleek te duur. Stremel was vergezeld van zijn echtgenote Elisabeth Liebig, Baum was en bleef eeuwig vrijgezel.
Te Knokke schilderde hij zijn eerste impressionistische werken en net zoals bij Mediz werd een van zijn geliefde onderwerpen de bewoning van het gehucht ‘Oud Zoute’. Zowel met water- als met olieverf ontplooide de kunstenaar zich te Knokke met een nieuw palet van primaire kleuren.
In 1891 en 1892 stelde Baum ondertussen tentoon te Weimar (Thuringen) met herfst- en winterlandschappen van Knokke; Stremel daarentegen toonde in 1894-95 werk bij ‘La Libre Esthétique’ te Brussel. Hij tekende ondermeer Félicien Rops met roodkrijt.
Camille Pissarro had volgens de briefwisseling met één van zijn zonen een ontmoeting met Baum en Stremel gedurende zijn verblijf te Knokke in de zomer van 1894. De Duitse schilders hadden Pissarro uitgenodigd deel te nemen aan een tentoonstelling in Dresden.
Pissarro schreef op 13 januari 1895 vanuit Eragny (F, Val d’Oise) naar Max Stremel: Je suis bien heureux de recevoir de bonnes nouvelles de vous et de Mr. Baum (…) .je me suis décidé à participer à cette exposition (….) Deux études de Knocke, le moulin et le jardin du curé……. Terwijl Stremel definitief naar Duitsland trok, was Baum zinnens in de Vlaamse kuststreek te blijven.
Hij had reeds op één van zijn wandelingen Sint Anna ter Muiden ontdekt en werd er onmiddellijk door bekoord; het pleintje met stadspomp, de lage witgekalkte rijwoningen met rode dakpannen. Aan de rand van het dorp stond de plompe poldertoren als stille getuige uit een bloeiende vervlogen tijd.
Knokke zag stilaan zijn duinen teloorgaan aan het opkomende toerisme terwijl St. Anna een pittoresk grensdorp van rust en schoonheid bleef, een zegen voor Paul Baum. Niet alleen de dorpskern bekoorde hem, ook de omliggende polders tussen Knokke en Sluis en het wonderbaarlijk landschap van het kanaal Brugge-Sluis. Net zoals men in Deurle bij St. Martens- Latem de brug passeert over de Leie en in een ander landschap terechtkomt, zo ook waren de kanalen met hun bomenrij een visuele afbakening van het vlakke polderlandschap, grond gewonnen op de zee. De hoge kerktorens waren er de bakens van de bewoning.
Baum zette zijn creativiteit verder in St. Anna. In 1895 betrok hij het oude raadhuis en liet er enkele grote ramen aanbrengen om extra licht te bekomen. Zijn visie veranderde en het zoeken naar lichtere toetsen kreeg vorm in St Anna. De drassige weiden omringd door typische knotwilgen, werden zijn geliefde onderwerpen. Hij trok eropuit met schetsboek of schildersezel en legde zich toe op het pointillisme of ‘Punktmalerei’. Zijn ‘nieuwe manier van zien’ leverde heel wat schilderijen op, die de weg vonden naar de kunstliefhebber en musea in Duitsland.
Hij kreeg de gelegenheid tentoon te stellen bij de ‘Dresdner Sezession’ en ‘Berliner Sezession’ die ook streefden naar vernieuwing in de kunst. Rond de eeuwwisseling verkocht hij werk aan tal van privé-verzamelaars, ondermeer in Berlijn en Dresden.
In 1909 brak een nieuwe periode aan voor Baum. Door een kleine erfenis van zijn vriend en schilder Alexander Schmidt-Michelsen (1859-1908) en de verkoop van enkele doeken kon hij zich veroorloven een woning te bouwen in St. Anna. Hij richtte zich tot het gemeentebestuur en diende een plan in voor een huis met een atelier aan de oostkant van de dorpskom.
De eminente kunstenaar Lovis Corinth (1858-1925) kwam er Baum bezoeken en schilderde hem met St. Anna ter Muiden als decor.
(Kassel,Staatl.Kunstsammlungen,Neue Galerie).
Paul Baum schilderde ook in het naastgelegen Sluis, het kanaal, het belfort en de groenrijke dreven, herkenbaar aan de in de achtergrond zichtbare kerktoren van St. Anna ter Muiden.
Vanuit St.Anna ging hij schilderden op de linker Scheldeoever onder andere landschappen en havenzichten van Terneuzen (1904) en Breskens. Hij nam de veerboot naar Walcheren en in Middelburg en iets verder in het schilderachtige historische Zierikzee maakte hij schetsen van de bakstenen kerktoren.
Hij verplaatste zich dikwijls per fiets: ‘die Wege sind ausgezeichnet und es kommt mir zum Zeichnen sehr zu pass‘. Een van zijn doeken toont een dorpsstraatje in Zierikzee met in de achtergrond de Noordhavenpoort. (zie cataloog). Het is merkwaardig dat Baum nooit marines heeft geschilderd. Hij was een landschapsschilder en ‘nur’ een landschapsschilder.
In 1909 bezocht hij Parijs, Zuid-Frankrijk en Toscane. San Gimignano viel bij hem in de smaak en werd zijn tweede verblijf. Hij voelde zich te St. Anna te eenzaam en schreef in 1910 “und ich habe das Gefühl, dass in meinem Inner etwas verkümmert”.
Al was hij soms eenzaam, toch had hij diverse contacten met schilders uit het Brusselse. Onlangs doken er enkele unieke documenten op over Baum. Zijn briefwisseling kwam toe op naam: Monsieur Paul Baum, artiste peintre, Ste Anne Termuiden, Près Sluys, Hollande. Eugène Demolder was de afzender (2). Hij vroeg hem in 1899 langs te komen te Brussel op zijn doorreis naar St. Anna.
De kunstenaar Eugène Laermans (1864-1939) bedankte Baum voor zijn tussenkomst voor de deelname aan een tentoonstelling in Dresden. Kunstcriticus Raphael Petrucci (3) die ook in St.Anna een huisje betrok schreef hem in een brief “Un moment où l’on parlera plus de Liebermann et de tous les autres et où l’on conviendra que Paul Baum est un des plus grands peintres de l’art allemand”. In het juninummer 1913 van de ‘Indépendance Belge’ verscheen het artikel over de Duitse kunstenaar.
Het stemmige dorp herbergde nog enkele andere Duitse kunstenaars. Johan Georg Dreydorff (1873-1935) verbleef er samen met Otto-(Sohn) Rethel (1877-1939). Dreydorff huwde op 5 mei 1901 met Gisberta Weyers uit Leipzig in het naburige Knokke waarbij zijn collega getuige was. Hij kwam nog enkele zomers naar Knokke en verbleef in een zijstraat van de Zeedijk.
Jean Parmentier (1883-1973) zocht vanuit het naburige Knokke de duitse schilders op in St. Anna. Gedurende WO I verbleef Jean met zijn familie eveneens in St.Anna. Zijn broer Pierre stierf er in 1918 aan de Spaanse griep en werd er begraven. Met de zes jaar oudere Rethel trok Jean naar Rome waar hij verbleef in de ‘Villa Strohl-Fern’, het middelpunt van de Duitse kunstenaarskring (4).
Bij het uitbreken van WO I in 1914 was Baum in St. Anna. Het grensdorpje bleef gelukkig gespaard van het oorlogsgeweld in het neutrale Nederland. In 1916 werd bij St. Anna de elektrische draadversperring gespannen door de Duitsers. De Belgisch-Nederlandse grens werd grondig bewaakt door de bezetter. Baum stelde zijn huisje ter beschikking van Belgische vluchtelingen. In de winter van 1916 keerde hij terug naar zijn ‘Heimat’.
Jarenlang onderhield Baum contacten met de Nederlandse aannemer Jan Bauer en zijn familie. Bauer zorgde voor de woonst tijdens de afwezigheid van de kunstenaar. Een onderhoudsfactuur opgemaakt in 1920 wijst op grondige schilderwerken ten bedrage van 28,80 fl.
In Duitsland werd hem een baan aangeboden als professor aan de academie van Dresden en later in Kassel. In 1924 kwam de Duitse kunstenaar nog eens terug naar St. Anna.
Vanuit Marburg, waar hij drie jaar had verbleven na zijn pensionering, trok hij naar San Gimignano in Italië, en vond er nieuwe inspiratie.
Baum bleef er actief schilderen en aquarelleren tot in zijn laatste dagen. De mooie heuvelachtige streek en het gunstige klimaat was belangrijk voor de kunstenaar. Vanuit St.Gimignano was er een regelmatige briefwisseling met de familie Bauer.
In mei 1932 werd hij zwaar ziek; een infectie op de longen werd hem fataal. In de nacht van 18 mei stierf hij in de leeftijd van 73 jaar. Een evangelisch predikant uit Florence leidde de kerkdienst. Als protestant kreeg hij een laatste rustplaats op het kerkhof. Het graf bestaat niet meer, maar een plaket aan de urnenmuur herinnert aan “een Duitse schilder”. Nabestaanden stuurden de extra bijlage van de ‘Oberhessische Zeitung’ uit Marburg van 7 juli 1932 aan Jan Bauer, gewijd aan de overleden Professor Paul Baum.
De Duitse impressionist, die niet altijd erkend werd als groot kunstenaar, was voor Knokke en Sint Anne ter Muiden één van de belangrijkste bewoners.
Geboren in 1859 in Meissen
Overleden in 1932 in San Gimignano, Toscane